ECLI:NL:GHDHA:2017:2601

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
200.182.318/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgang van minderjarige in familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, is er een geschil tussen de ouders van een minderjarige over de zorg- en opvoedingstaken, alsook het gezag over het kind. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de overnachtingen bij de vader te laten vervallen, omdat de minderjarige moeite heeft met deze overnachtingen en er een onaanvaardbaar risico zou bestaan dat hij klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken en stelt dat de minderjarige niet klem raakt en dat de overnachtingen goed verlopen. Het hof heeft de situatie van de minderjarige en de communicatie tussen de ouders in overweging genomen. Het hof concludeert dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt en dat de vader zijn rol als ouder moet kunnen blijven vervullen. De zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld, waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij de vader is, wordt bekrachtigd. Het hof benadrukt het belang van een veilige en ondersteunende omgeving voor de minderjarige en dat de ouders hun onderlinge strijd moeten beëindigen om de ontwikkeling van het kind niet te schaden. De beslissing van het hof houdt ook in dat de ouders elkaar moeten blijven informeren over de ontwikkelingen van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 juli 2017
Zaaknummer : 200.182.318/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-8458
Zaaknummer rechtbank : C/09/476267
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.P. Friperson te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Jeugdbescherming [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 20 juli 2016, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij voormelde tussenbeschikking heeft het hof de bestreden beschikking voor zover deze de daarbij vastgestelde zorgregeling betreft vernietigd en, opnieuw beschikkende, bepaald dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige, voorlopig, in afwachting van de uitkomst van het beschermingsonderzoek door de raad en totdat hierover anders zal zijn beslist dan wel tussen partijen anders zal zijn overeengekomen, bij de vader zal zijn het ene weekend op zaterdag van 10.00 uur tot zondag 12.00 uur, het weekend erop van zaterdag 10.00 uur tot 16.00 uur en het weekend daarop bij de moeder, en zo verder. De advocaten van partijen is verzocht het hof vóór 31 december 2016 te rapporteren omtrent het verloop van het beschermingsonderzoek. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 1 mei 2017 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 3 mei 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 15 mei 2017 een V-formulier van diezelfde datum.
De mondelinge behandeling is op 17 mei 2017 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam] namens de raad;
- [naam] en [naam] namens de gecertificeerde instelling.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling), alsmede het gezag over de minderjarige.
2. De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de Klachtencommissie heeft geoordeeld dat het advies van de raad (hof: het raadsrapport van 28 mei 2015) ten aanzien van het gezag op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Ook heeft de Klachtencommissie volgens de moeder geoordeeld dat de raad onvoldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom twee jaar na de beschikking van het hof van 20 maart 2013, waarbij het verzoek om gezamenlijk gezag werd afgewezen, wel tot gezamenlijk gezag kan worden gekomen. De feitelijke situatie van partijen is niet veranderd en er is ook geen hulpverlening ingezet. Verder wijst de moeder erop dat wederom een aantal incidenten tussen partijen heeft plaatsgevonden (inzake het 40-jarig huwelijksjubileum van de ouders van de moeder en de aangifte van de vader tegen de moeder). De moeder persisteert bij het standpunt dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zal raken bij gezamenlijk gezag. Ten aanzien van het contact tussen de vader en de minderjarige heeft de moeder gesteld dat de minderjarige met name moeite heeft met de overnachtingen bij de vader. Hij vertoont grote weerstand en heeft voorafgaand aan de contactmomenten last van somatische klachten. De moeder merkt op dat partijen en de minderjarige een zwaar behandeltraject zullen gaan doorlopen en daarvoor rust noodzakelijk is. De moeder verzoekt het hof dan ook de overnachtingen vooralsnog te laten vervallen.
3. Ter zitting heeft de vader de stellingen van de moeder gemotiveerd weersproken. Volgens hem raakt de minderjarige niet klem en verloren bij gezamenlijk gezag. Partijen zijn in staat met elkaar te communiceren en gaan gezamenlijk naar oudergesprekken op school. De vader wijst erop dat de gegrondverklaring van een klein deel van de klachten van de moeder door de Klachtencommissie, niet tot een ander advies van de raad heeft geleid. Met betrekking tot de contactregeling heeft de vader ter zitting gesteld dat er geen reden is om de overnachtingen van de minderjarige te laten vervallen. Deze overnachtingen verlopen al anderhalf jaar goed en de minderjarige is daaraan gewend. Tot slot heeft de vader verklaard dat het behandeltraject van de minderjarige bij de Jutters recent is gestart. De psycho-educatie van de ouders bij de Waag moet nog beginnen, aldus de vader.
4. Namens de gecertificeerde instelling is ter zitting meegedeeld dat er duidelijk iets aan de hand is met de minderjarige. Hij heeft last van de situatie en vindt dat hij niet gehoord wordt. Ook de ouders hebben veel zorgen over de minderjarige. De oorzaak van de problematiek is onbekend. Het is belangrijk voor de minderjarige dat er rust komt. Verder is er een combinatietraject voor de minderjarige ingezet bij de Jutters. De ouders zullen bij de Waag aan hun onderlinge relatie gaan werken. Ook zal het veiligheidsvraagstuk aan de orde komen. Voor de duur van de trajecten staat geen vaste tijd. Dat is afhankelijk van ouders en minderjarige.
5. De raad heeft er zitting verklaard dat de ouders verschillend naar de ontwikkeling van de minderjarige kijken. Ook bestaat de indruk dat de minderjarige al heel lang klem zit tussen de ouders en dat dat de belangrijkste reden is van het signaal dat hij afgeeft. De ouders staan tegenover elkaar en hebben weinig vertrouwen in elkaar. Dat moet verbeteren. Het valt de raad op dat de psychische gesteldheid van de minderjarige onderdeel van de strijd tussen de ouders is geworden. Verder is de raad van mening dat de vader zicht moet hebben op uitbreiding van het contact met de minderjarige. De minderjarige moet hiervoor van zijn ouders emotioneel toestemming krijgen. Daarbij moet wel worden gekeken naar het tempo van de minderjarige. De raad is van mening dat hulpverlening noodzakelijk is en de ouders met elkaar in gesprek moeten gaan.

Gezag

6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Ingevolge het tweede lid wordt het verzoek, indien het verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of (b) afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat er tussen de ouders al geruime tijd sprake is van onenigheid. Zij zijn, ondanks dat zij al jaren uit elkaar zijn, nog altijd moeilijk in staat om met elkaar te communiceren en elkaar te benaderen als gezamenlijke verantwoordelijke ouders voor de minderjarige. Desalniettemin vindt er wel enige communicatie tussen de ouders plaats in de vorm van e-mails of What’s appberichten. Daarnaast zijn de ouders in staat om gezamenlijk oudergesprekken op school en bij [naam] van “ [naam] ” te voeren. Voorts is het hof niet gebleken dat de vader sinds de bestreden beschikking, waarin is bepaald dat aan de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige zal toekomen, de moeder heeft belemmerd om haar taak als verzorgende ouder te vervullen. De door de moeder genoemde incidenten zijn daartoe – hoewel daaruit blijkt dat partijen hun onderlinge relatie in het belang van de minderjarige dienen te verbeteren – onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verder weegt het hof mee dat de minderjarige in januari 2017 voor een periode van 12 maanden onder toezicht is gesteld. Naar het oordeel van het hof zal de aanwezigheid van een gezinsvoogd het risico op het klem en verloren raken verminderen. Verder acht het hof het, conform het advies van de raad van 28 mei 2015, van belang dat de vader zijn positie als vader blijft behouden en hij betrokken blijft bij de hulpverlening. Indien de vader niet het ouderlijk gezag heeft kan hij niet zelfstandig informatie inwinnen, hetgeen niet in het belang van de minderjarige is. Door het verkrijgen van informatie wordt de vader immers in staat gesteld om zich beter te kunnen aansluiten bij het gedrag van de minderjarige. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook niet gebleken dat sprake is van een situatie waarbij een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of dat sprake is van een situatie waarbij afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is, een en ander zoals bedoeld in artikel 1:253 c lid 2 BW. Dat de moeder door de Klachtencommissie voor een (klein) deel in het gelijk is gesteld naar aanleiding van haar klachten ten aanzien van het raadsrapport van 28 mei 2015, leidt – mede gelet op het feit dat dit niet tot een ander advies van de raad heeft geleid – niet tot een ander oordeel. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking op dat punt zal worden bekrachtigd.

Zorgregeling

8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder geschillen inzake de zorgregeling, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
9. Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken, en met name het raadsrapport van 29 december 2016 ten behoeve van het beschermingsonderzoek, is het hof gebleken dat de overdrachtsmomenten en de omgang spanningsvol voor de minderjarige verlopen. De ouders lijken niet in staat om dit prettig voor de minderjarige te laten verlopen en kunnen hem hier niet goed in steunen. Hierdoor is hij hierbij veel op zichzelf aangewezen. De ouders lijken aan de andere kant echter veel mee te bewegen met de minderjarige. De vader durft weinig grenzen te stellen, uit angst het contact met de minderjarige te verliezen en is bang voor afwijzing van de minderjarige als hij grenzen stelt. De moeder aan de andere kant lijkt met de minderjarige mee te bewegen vanuit een beschermend oogpunt en wil een steunende factor zijn voor de minderjarige vanwege zijn angsten. Dit meebewegen sterkt de minderjarige echter niet. Het versterkt meer het diffuse beeld van de minderjarige van de wereld, zijn grenzeloosheid en het gevoel dat hij weinig invloed kan uitoefenen op de gang van zaken. Daar komt nog bij dat ouders moeite hebben om het gedrag van de minderjarige te begrijpen en doen zij een poging grip te krijgen op de situatie door naar het gedrag van de andere ouder te kijken. Er is een vicieuze cirkel ontstaan tussen de minderjarige en zijn ouders, met gegeneraliseerde angstproblematiek van de minderjarige tot gevolg. Verder is gebleken dat de minderjarige onvoorwaardelijk ondersteuning van de ouders nodig heeft om op een onbelaste wijze op te kunnen groeien en contact met de andere ouder te kunnen hebben. Een contact met de andere ouder dat veilig is. Nodig is dat hij niet gedwongen wordt om tussen de ouders te moeten kiezen en, waar ouders zich niet diskwalificerend over elkaar uiten in het bijzijn van de minderjarige, dat ouders respectvol met elkaar omgaan, dat de ouders hun strijd beëindigen. De ouders dienen de minderjarige niet te belasten met problemen voortkomend uit hun eigen persoonlijke problematiek, de ouderrelatie en het gebrek aan vertrouwen in de andere ouder. Dit is van negatieve invloed op zijn loyaliteitsgevoelens, sociaal-emotionele ontwikkeling en angstproblematiek. Tot slot is het hof gebleken dat er inmiddels – conform het advies uit het psychodiagnostisch onderzoeksverslag van 7 november 2016 van [naam] en [naam] (gedragsdeskundigen bij de raad) – een combinatietraject voor de minderjarige is ingezet bij de Jutters. Ook zullen de ouders bij de Waag zullen gaan werken aan hun onderlinge relatie (psycho-educatie), waarbij onder meer gewerkt kan worden om de overdrachtsmomenten en de omgang te verbeteren.
10. Nu niet is gebleken van contra-indicaties voor contact tussen de minderjarige en de vader en het vaststellen van een zorgregeling tussen de vader en de minderjarige in het belang is van de ontwikkeling van de minderjarige – is het hof van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling – zoals die is bepaald met ingang van 1 juli 2016: een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur, alsmede een gedeelte van de schoolvakanties en de feestdagen in onderling overleg te bepalen – in de huidige situatie het meest in het belang van de minderjarige is. Het hof zal aan het verzoek van de moeder om voorlopig de overnachtingen te laten vervallen voorbij gaan, nu gebleken is dat de minderjarige reeds geruime tijd bij de vader overnacht en hij daaraan gewend is. Nu het hof in de tussenbeschikking de door de rechtbank opgelegde regeling heeft vernietigd en vervangen door een voorlopige regeling zal het hof deze regeling opnieuw vaststellen.

Informatieregeling

11. Voor zover de moeder bezwaar maakt tegen de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling, acht het hof het – evenals de rechtbank – nog steeds in het belang van de minderjarige dat de ouders elkaar over en weer informeren over zijn ontwikkelingen thuis en op school. Het hof zal deze beslissing dan ook bekrachtigen.

Proceskosten

12. Het hof ziet geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. Het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder in de proceskosten zal dan ook worden afgewezen.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag en de informatieregeling;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Den Haag;
bepaalt een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, inhoudende dat de minderjarige bij de vader zal zijn een weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur, alsmede een gedeelte van de schoolvakanties en de feestdagen in onderling overleg te bepalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Wachter, P.B. Kamminga en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2017.