Beoordeling in de hoofdzaak
1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, aan welk huwelijk op 11 maart 2014 door echtscheiding een einde is gekomen. Zij hebben in gezamenlijke eigendom gehad een woning gelegen aan [adres] , hierna: de woning.
2. Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 17 november 2016 is de vrouw veroordeeld haar medewerking te verlenen aan verkoop van de woning voor een bedrag van € 465.000,- kosten koper, indien zich een koper meldt die de woning voor dat bedrag wil kopen. Dit vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. De vader van de man, geïntimeerde sub 2, heeft vrijwel direct verklaard de woning voor het bedrag van € 465.000,- te willen kopen. De vrouw heeft niet aan deze verkoop meegewerkt en heeft hoger beroep ingesteld van voornoemd vonnis van de voorzieningenrechter van 17 november 2016. Deze zaak is bij dit hof bekend onder zaaknummer 200.206.822/01.
4. Geïntimeerden zijn vervolgens een procedure in kort geding gestart teneinde te bewerkstelligen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan verkoop van de woning aan geïntimeerde sub 2. Zij hebben, verkort weergegeven, gevorderd:
1. primair: de vrouw te veroordelen binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan haar medewerking te verlenen aan hetgeen in voornoemd vonnis van 17 november 2016 is bepaald en te bepalen dat zij gehouden is om nadere instructies van de transporterend notaris op te volgen en de eigendomsbewijzen van de woning af te geven, opdat een tijdig en correct transport kan plaatsvinden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per dag of dagdeel dat zij daarmee in gebreke blijft;
subsidiair: te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw;
2. de vrouw te bevelen het door het LBIO gelegde beslag op de woning op te heffen dan wel op te laten heffen en opgeheven te houden en de vrouw te verbieden om opnieuw beslag te doen leggen op de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
5. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 30 januari 2017 de subsidiaire vordering toegewezen en het door het LBIO gelegde beslag opgeheven en de vrouw, op straffe van verbeurte van een dwangsom, verboden opnieuw beslag te laten leggen op de woning. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6. Laatstgenoemd vonnis is het bestreden vonnis in de onderhavige procedure. Ambtshalve is het hof bekend met de omstandigheid dat bij eindarrest van 25 juli 2017 van dit hof, gewezen onder zaaknummer 200.206.822/01, voornoemd vonnis van 17 november 2016 is bekrachtigd.
Vorderingen in hoger beroep
7. De vrouw vordert dat het dit hof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerden alsnog af te wijzen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties.
8. Geïntimeerden voeren verweer en vorderen dat het dit hof moge behagen om, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, het bestreden vonnis te bekrachtigen met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
9. In de memorie van antwoord delen geïntimeerden mee dat de woning inmiddels is verkocht aan de vader van de man en dat het notarieel transport op 4 april 2017 heeft plaatsgevonden ten overstaan van een bij de vrouw bekendgemaakte notaris. Gezien de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis was dit transport toegestaan.
10. De vrouw heeft na de door geïntimeerden genomen memorie van antwoord deze mededeling op geen enkele wijze weerlegd. Zij heeft arrest gevraagd en vervolgens nog haar procesdossier gefourneerd, zodat het hof er van uitgaat dat deze feitelijke mededeling van geïntimeerden niet onjuist is. Het hof gaat er derhalve van uit dat, nu in het bestreden vonnis was bepaald dat dit in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, de woning op juiste wijze is verkocht en notarieel is geleverd aan de vader van de man.
11. Nu de woning reeds is verkocht en notarieel is geleverd heeft de vrouw, gelet op haar petitum, geen belang meer bij het onderhavige appel. Haar vordering dient dan ook te worden afgewezen.
12. Het hof ziet aanleiding om de vrouw, zoals door geïntimeerden gevorderd, te veroordelen in de proceskosten van dit hoger beroep. De vordering van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring van het bestreden vonnis in de onderhavige procedure is bij tussenarrest van 16 mei 2017 afgewezen. Daarbij komt dat de vrouw bekend moet zijn geweest met de verkoop en levering van de woning op 4 april 2017. Deze omstandigheden bij elkaar genomen hadden de vrouw er naar het oordeel van het hof toe moeten brengen het onderhavige appel bij gebrek aan belang te doen royeren.
13. Derhalve wordt als volgt beslist.