ECLI:NL:GHDHA:2017:2588

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
200.210.151/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake medewerking aan verkoop van gemeenschappelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De vrouw was veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van een gemeenschappelijke woning, die zij samen met de man bezat, na hun echtscheiding op 11 maart 2014. De voorzieningenrechter had in een eerder vonnis van 30 januari 2017 bepaald dat de vrouw moest meewerken aan de verkoop van de woning voor een bedrag van € 465.000,-. De vader van de man had zich bereid verklaard de woning voor dit bedrag te kopen, maar de vrouw weigerde haar medewerking te verlenen, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de woning inmiddels was verkocht en notarieel was getransporteerd aan de vader van de man op 4 april 2017. Hierdoor had de vrouw geen belang meer bij het appel, aangezien de verkoop en levering van de woning al had plaatsgevonden. Het hof heeft de vordering van de vrouw afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, omdat zij bekend moest zijn met de verkoop en levering van de woning. Het hof oordeelde dat de vrouw het appel bij gebrek aan belang had moeten royeren.

De uitspraak van het hof werd gedaan op 5 september 2017, waarbij de kosten van het hoger beroep zijn begroot op € 1.207,-, bestaande uit griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.210.151/01
Zaak-rolnummer rechtbank : C/09/523812 / KG ZA 16/1539

arrest d.d. 5 september 2017

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 1,
hierna te noemen: de man,
en
[de vader van de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 2,
hierna te noemen: de vader van de man,
gezamenlijk ook te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. R.W. Lagerwaard te Hilversum.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 20 februari 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, team handel, van 30 januari 2017 gewezen tussen de vrouw als eiseres in reconventie, tevens gedaagde in conventie, en geïntimeerden als verweerders in reconventie, tevens eisers in conventie, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
De vrouw heeft in de appeldagvaarding een grief opgenomen. Tevens heeft zij bij incidentele vordering de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 351 Rv van het bestreden vonnis gevorderd.
De vrouw heeft verzocht dit appel als spoedappel te behandelen. Dit verzoek is uitsluitend toegewezen voor wat betreft de door haar ingestelde incidentele vordering.
Geïntimeerden hebben een memorie van antwoord in het incident genomen.
Bij tussenarrest van 16 mei 2017 heeft het hof arrest in het incident gewezen en de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen.
Vervolgens hebben geïntimeerden een memorie van antwoord in de hoofdzaak genomen.
Partijen hebben de stukken gefourneerd en arrest in de hoofdzaak gevraagd.

Beoordeling in de hoofdzaak

Inleiding
1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, aan welk huwelijk op 11 maart 2014 door echtscheiding een einde is gekomen. Zij hebben in gezamenlijke eigendom gehad een woning gelegen aan [adres] , hierna: de woning.
2. Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 17 november 2016 is de vrouw veroordeeld haar medewerking te verlenen aan verkoop van de woning voor een bedrag van € 465.000,- kosten koper, indien zich een koper meldt die de woning voor dat bedrag wil kopen. Dit vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. De vader van de man, geïntimeerde sub 2, heeft vrijwel direct verklaard de woning voor het bedrag van € 465.000,- te willen kopen. De vrouw heeft niet aan deze verkoop meegewerkt en heeft hoger beroep ingesteld van voornoemd vonnis van de voorzieningenrechter van 17 november 2016. Deze zaak is bij dit hof bekend onder zaaknummer 200.206.822/01.
4. Geïntimeerden zijn vervolgens een procedure in kort geding gestart teneinde te bewerkstelligen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan verkoop van de woning aan geïntimeerde sub 2. Zij hebben, verkort weergegeven, gevorderd:
1. primair: de vrouw te veroordelen binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan haar medewerking te verlenen aan hetgeen in voornoemd vonnis van 17 november 2016 is bepaald en te bepalen dat zij gehouden is om nadere instructies van de transporterend notaris op te volgen en de eigendomsbewijzen van de woning af te geven, opdat een tijdig en correct transport kan plaatsvinden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per dag of dagdeel dat zij daarmee in gebreke blijft;
subsidiair: te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw;
2. de vrouw te bevelen het door het LBIO gelegde beslag op de woning op te heffen dan wel op te laten heffen en opgeheven te houden en de vrouw te verbieden om opnieuw beslag te doen leggen op de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
5. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 30 januari 2017 de subsidiaire vordering toegewezen en het door het LBIO gelegde beslag opgeheven en de vrouw, op straffe van verbeurte van een dwangsom, verboden opnieuw beslag te laten leggen op de woning. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6. Laatstgenoemd vonnis is het bestreden vonnis in de onderhavige procedure. Ambtshalve is het hof bekend met de omstandigheid dat bij eindarrest van 25 juli 2017 van dit hof, gewezen onder zaaknummer 200.206.822/01, voornoemd vonnis van 17 november 2016 is bekrachtigd.
Vorderingen in hoger beroep
7. De vrouw vordert dat het dit hof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerden alsnog af te wijzen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties.
8. Geïntimeerden voeren verweer en vorderen dat het dit hof moge behagen om, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, het bestreden vonnis te bekrachtigen met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
Oordeel hof
9. In de memorie van antwoord delen geïntimeerden mee dat de woning inmiddels is verkocht aan de vader van de man en dat het notarieel transport op 4 april 2017 heeft plaatsgevonden ten overstaan van een bij de vrouw bekendgemaakte notaris. Gezien de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis was dit transport toegestaan.
10. De vrouw heeft na de door geïntimeerden genomen memorie van antwoord deze mededeling op geen enkele wijze weerlegd. Zij heeft arrest gevraagd en vervolgens nog haar procesdossier gefourneerd, zodat het hof er van uitgaat dat deze feitelijke mededeling van geïntimeerden niet onjuist is. Het hof gaat er derhalve van uit dat, nu in het bestreden vonnis was bepaald dat dit in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, de woning op juiste wijze is verkocht en notarieel is geleverd aan de vader van de man.
11. Nu de woning reeds is verkocht en notarieel is geleverd heeft de vrouw, gelet op haar petitum, geen belang meer bij het onderhavige appel. Haar vordering dient dan ook te worden afgewezen.
Kostenveroordeling
12. Het hof ziet aanleiding om de vrouw, zoals door geïntimeerden gevorderd, te veroordelen in de proceskosten van dit hoger beroep. De vordering van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring van het bestreden vonnis in de onderhavige procedure is bij tussenarrest van 16 mei 2017 afgewezen. Daarbij komt dat de vrouw bekend moet zijn geweest met de verkoop en levering van de woning op 4 april 2017. Deze omstandigheden bij elkaar genomen hadden de vrouw er naar het oordeel van het hof toe moeten brengen het onderhavige appel bij gebrek aan belang te doen royeren.
13. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
wijst de vordering van de vrouw af;
veroordeelt de vrouw in de kosten van dit hoger beroep tot aan dit arrest begroot op € 1.207,- en als volgt gespecificeerd:
  • € 313,- griffierecht;
  • € 894,- salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en D. Wachter en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.