ECLI:NL:GHDHA:2017:2581

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
200.205.688/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding omgangsregeling tussen ouders met verstoorde relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende een omgangsregeling tussen de man en de vrouw, die ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, dat op 25 november 2016 is gewezen. In dat vonnis werd de vrouw veroordeeld om medewerking te verlenen aan de contacten tussen de man en de kinderen, met specifieke afspraken over de frequentie en duur van deze contacten. De vrouw heeft bezwaren geuit tegen dit vonnis en verzoekt het hof om het vonnis te vernietigen en een begeleide omgangsregeling vast te stellen.

Het hof heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 juli 2017, waar beide partijen met hun advocaten aanwezig waren. De vrouw heeft aangevoerd dat de verstoorde relatie met de man een belemmering vormt voor een niet-begeleide omgangsregeling. De man heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor een omgangsregeling. Het hof heeft overwogen dat de verstoorde relatie tussen de ouders op zich niet voldoende is om de omgang met de kinderen te ontzeggen. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij het hof ook heeft opgemerkt dat er inmiddels een hoofdzaak loopt over de omgang.

De uitspraak benadrukt het belang van de omgang tussen de kinderen en hun vader, ondanks de spanningen tussen de ouders. Het hof heeft geconcludeerd dat de vrouw haar bezwaren onvoldoende heeft onderbouwd om de omgang te blokkeren, en dat het aan de ouders is om hun relatie te normaliseren en zich niet negatief over elkaar uit te laten. Het hof heeft de vordering van de vrouw afgewezen en het bestreden vonnis bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.205.688/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/512158/KG ZA 16-1196

Arrest van 25 juli 2017

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. drs. M. Erkens te Den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 12 december 2016 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 25 november 2016 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
In het exploot van de dagvaarding heeft de vrouw haar bezwaren tegen het vonnis geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de bezwaren van de vrouw tegen het bestreden vonnis gemotiveerd weersproken.
Op verzoek van de vrouw heeft het hof pleidooi bepaald, dat is gehouden op 12 juli 2017.
Verschenen zijn de vrouw met haar advocaat en de man met zijn advocaat. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben om arrest gevraagd. Het hof heeft, met instemming van partijen, arrest gewezen op het ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde procesdossier.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

Het bestreden vonnis van 25 november 2016

2. Door de voorzieningenrechter is als volgt beslist:
5.1
veroordeelt de vrouw haar medewerking te verlenen aan de contacten tussen de man en de minderjarige kinderen van partijen gedurende één keer per twee weken op zaterdag of zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur en in het andere weekend van zaterdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur.
5.2
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.

Vordering van de vrouw

3. De vrouw verzoekt het hof om het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de man af te wijzen, of een begeleide omgangregeling vast te stellen.

De aard van de kortgedingprocedure

4. De aard van de kortgedingprocedure is om een ordemaatregel te treffen in een spoedeisende procedure. In eerste aanleg kan zich in zaken met betrekking tot een omgangsregeling een spoedeisende situatie voordoen. In hoger beroep zal in de meeste gevallen de spoedeisendheid ontbreken vanwege het tijdsverloop.
5. Na het bestreden vonnis zijn in appel 8 maanden verstreken. De vrouw heeft inmiddels de gelegenheid gehad om de zaak voor te leggen aan de bodemrechter en heeft dat ook gedaan.
6. De kortgedingprocedure is niet geschikt om grondig te onderzoeken in welke vorm en met welke intensiteit een omgangsregeling moet worden getroffen. In het onderhavige geval waren er tussen partijen onder begeleiding van een derde afspraken gemaakt met betrekking tot de omgang.
7. In rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter overwogen dat er geen sprake is van contra-indicaties dan wel ontzeggingsgronden welke het naleven van de contactregeling tussen de man en de kinderen in de weg staat. De voorzieningenrechter heeft naar het oordeel van het hof een juist kader gekozen namelijk door te beoordelen of nakoming van de omgangsregeling wenselijk of onwenselijk was/is.

Nakoming omgangsregeling

8. Gezien de onderlinge samenhang bespreekt het hof de grieven gezamenlijk.
9. De kern van het betoog van de vrouw komt erop neer dat zij het onwenselijk vindt dat er een niet begeleide omgangsregeling is tussen de man en de twee minderjarige kinderen. De vrouw staat begeleide omgang voor. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd:
  • feitelijk heeft de vrouw in mei 2016 alleen ingestemd met een regeling waarbij de man elke week contact heeft met [naam kind] en [naam kind] (de ene week met overnachting en de andere week zonder) onder druk en bedreiging van de man;
  • de man is een gevaar, hij heeft persoonlijkheidsstoornis, hij gebruikt drugs, hij is agressief, hij bedreigt de vrouw met de dood, hij beledigt de vrouw onophoudelijk en scheldt haar steeds uit;
  • de kinderen zijn getuigen geweest van huiselijk geweld;
  • de voorzieningenrechter leunt te veel op de jeugdhulpverlener van JBRR;
  • er zijn keiharde feiten die maken dat er geen verantwoorde basis is om zonder meer onbegeleide en ruime contacten direct in te voeren. De jeugdhulpverlener maakt hier een ernstige inschattingsfout.
10. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. De man stelt onder meer het volgende:
  • partijen hebben in mei 2016 afspraken gemaakt over een omgangsregeling tussen de man en de kinderen;
  • de afgesproken omgangsregeling is redelijk verlopen, in ieder geval zonder incidenten;
  • de man erkent dat de vrouw vanaf het maken van de afspraken haar weerstand tegen de uitvoering van de omgangsregeling heeft geuit;
  • de vrouw heeft op 10 oktober 2016 zelf de omgangsregeling stopgezet;
  • de vrouw koestert een verleden dat wellicht blijk geeft van een moeizame relatie, en waarbij zij haar eigen rol miskent of bagatelliseert.
11. Het hof overweegt als volgt. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen heeft de voorzieningenrechter een juist toetsingskader gehanteerd. De bezwaren van de vrouw vloeien voort uit de verstoorde verhouding tussen de man en de vrouw. De man heeft daar zeker een belangrijke rol in gehad mede bezien de wijze waarop hij zich in het verleden bij voortduring zeer grievend over de vrouw heeft uitgelaten. Veel van de berichten dateren overigens reeds uit 2014 en 2015. Daarna stelt de man zich minder negatief op. Het feit dat de relatie tussen de man en de vrouw is verstoord is echter onvoldoende grond om te oordelen dat de man geen omgang kan hebben met zijn kinderen. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen contra-indicaties zijn voor een omgangsregeling tussen de man en de kinderen. Het is aan partijen om een verhouding te normaliseren en over en weer zich niet meer in negatieve zin over elkaar uit te laten. Het bestreden vonnis dient derhalve te worden bekrachtigd. Het hof betrekt daarbij dat inmiddels ook een hoofdzaak loopt over de omgang.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 25 november 2016 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, P.B. Kamminga en L.C.A. Verstappen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.