ECLI:NL:GHDHA:2017:2571
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijke verbondenheid voor geldlening tussen samenwoners en interne draagplicht zonder afspraken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin haar vorderingen tegen haar ex-partner werden afgewezen. De partijen, die van april 2001 tot mei 2008 een affectieve relatie hadden en samenwoonden, waren hoofdelijk verbonden voor een lening van € 70.000,- bij DEFAM. De vrouw vorderde dat haar ex-partner de helft van de lening en de bijbehorende rente zou betalen, maar de rechtbank oordeelde dat de lening volledig ten goede was gekomen aan de vrouw en dat er geen bewijs was dat de man ook van de gelden had geprofiteerd. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de vrouw geen vordering op de man had. Het hof overwoog dat de vrouw de bewijslast had om aan te tonen dat de lening ook ten goede was gekomen aan de man, maar dat zij hierin niet was geslaagd. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de overige vorderingen van de vrouw af.