ECLI:NL:GHDHA:2017:2570
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Executiegeschil over levensverzekeringspolis en afkoopafspraak na echtscheiding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [de man] tegen [de vrouw] met betrekking tot een levensverzekeringspolis. De rechtbank Rotterdam had eerder in een beschikking van 10 juni 2014 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een regeling getroffen over de levensverzekeringspolis, waarbij [de man] als verzekeringnemer was aangesteld. De afspraak was dat de polis zou worden gesplitst of afgekocht, met een gelijke verdeling van de opbrengst. [de vrouw] heeft op 23 november 2015 beslag gelegd op de polis om de afkoop te realiseren, wat [de man] betwistte en als misbruik van executierecht aanmerkte.
Het hof beoordeelt de grieven van [de man] en komt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg terecht de belangenafweging heeft gemaakt en de aard van de vordering van [de vrouw] heeft betrokken bij de beoordeling. Het hof stelt vast dat [de man] niet heeft aangetoond dat hij door de afkoop van de polis onredelijk benadeeld wordt, aangezien hij zelf de verplichting heeft om de overbedelingsvordering van [de vrouw] te voldoen. De grieven van [de man] worden verworpen, en het hof bekrachtigt het bestreden vonnis, waarbij [de man] ook in de proceskosten wordt veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging in executiegeschillen en de rol van afspraken die tussen partijen zijn gemaakt. Het hof concludeert dat de voorzieningenrechter de juiste criteria heeft gehanteerd en dat de belangen van de kinderen van partijen ook zijn meegewogen in de beslissing.