ECLI:NL:GHDHA:2017:2568

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
200.207.186/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep beslissing proceskostenveroordeling tussen gewezen echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [de man] tegen een vonnis van de kantonrechter Den Haag, gewezen op 11 oktober 2016. De kantonrechter had [de man] in zijn conventionele vordering niet-ontvankelijk verklaard en hem in de proceskosten veroordeeld. In reconventie verklaarde de kantonrechter zich onbevoegd en verwees de zaak naar de rolzitting van Team Handel van de rechtbank Den Haag. De vordering van [de man] betreft een geschil over een convenant uit 2007, waarin afspraken zijn gemaakt over de onderhoudsbijdragen voor de kinderen van partijen. De kantonrechter oordeelde dat de vordering niet aan [de man] toekwam, maar aan de kinderen, en beschouwde het convenant als een derdenbeding dat door [de vrouw] namens de kinderen was aanvaard.

In hoger beroep heeft [de man] één grief aangevoerd, die uitsluitend betrekking heeft op de proceskostenveroordeling. Hij stelt dat het aan [de vrouw] te wijten is dat de procedure is gevoerd en beroept zich op de gebruikelijke compensatie van proceskosten, ook tussen ex-echtelieden. Het hof overweegt dat, hoewel er verstek is verleend tegen [de vrouw], de procedure op tegenspraak blijft. De kantonrechter had de proceskostenveroordeling niet gemotiveerd, maar het hof acht het redelijk om de proceskosten te compenseren. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het gaat om de proceskostenveroordeling en compenseert de kosten in die zin dat elk der partijen zijn eigen kosten draagt. Het hof verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad en compenseert ook de proceskosten in hoger beroep, waarbij [de man] zijn eigen kosten moet dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.207.186/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 4873507\RL EXPL 16-6897

arrest d.d. 4 juli 2017 (bij vervroeging)

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [de man]
advocaat: mr. C.W.F. Jansen
tegen

[de vrouw]

wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de vrouw]
niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van 9 januari 2017 is [de man] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter Den Haag gewezen onder voormeld rol/zaaksnummer op 11 oktober 2016. Bij memorie van grieven heeft [de man] één grief aangevoerd.
Ter rolzitting van 24 januari 2017 is tegen [de vrouw] verstek verleend.
[de man] heeft zijn stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.

Beoordeling van het hoger beroep

Het bestreden vonnis.
In het bestreden vonnis is [de man] in zijn conventionele vordering niet-ontvankelijk verklaard en [de man] in de proceskosten veroordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rolzitting van Team Handel van de rechtbank Den Haag.
Enige feiten
Partijen zijn gewezen echtgenoten
.De vordering van [de man] betreft een vordering uit hoofde van een in 2007 tussen hem en [de vrouw] gesloten (aanvullend) convenant waarin nadere afspraken zijn vastgelegd over – voor zover hier van belang – de vaststelling en betaling van onderhoudsbijdragen voor de kinderen van partijen.
Artikel 1.14 van het hier aan de orde zijnde convenant luidt:
“Als [naam] 20 jaar wordt zal het voor de kinderen afgesloten Koersplan tot uitkering komen. De opbrengst zal op twee rekeningen ten behoeve van ieder van de kinderen worden belegd ter bestrijding van de studiekosten voor de kinderen na het afronden van de middelbare school. “
De kantonrechter heeft [de man] niet-ontvankelijk verklaard omdat naar zijn oordeel de door [de man] ingestelde vordering niet aan hem toekwam maar aan de kinderen van partijen. De kantonrechter heeft het geciteerde artikel uit de tussen partijen gesloten nadere overeenkomst als een derdenbeding in de zin van artikel 6:253 Burgerlijk Wetboek aangemerkt dat door [de vrouw] namens de toen nog minderjarige kinderen is aanvaard.
De grief
De aangevoerde grief ziet uitsluitend op de in conventie uitgesproken proceskostenveroordeling.
In randnummer 9 stelt [de man] dat het aan [de vrouw] is te wijten geweest dat de procedure is gevoerd.
Daarnaast beroept [de man] zich op het gebruik om proceskosten - ook tussen de niet in artikel 237 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering genoemde ex-echtelieden - te compenseren.
Het hof overweegt als volgt. Indien in appel aan geïntimeerde verstek is verleend terwijl geïntimeerde in eerste aanleg verweer heeft gevoerd blijft het een procedure op tegenspraak.
De proceskostenveroordeling is door de kantonrechter niet anders gemotiveerd dan dat [de man] in het ongelijk is gesteld. Daartoe was de kantonrechter ook niet gehouden. Hoewel er tegen de niet-ontvankelijkverklaring van [de man] als zodanig niet is gegriefd en daarin een grond besloten zou kunnen liggen om tot een proceskostenveroordeling te komen, ook in zaken waarin ex-echtelieden tegen elkaar procederen, acht het hof een compensatie van proceskosten in dit geval meer in de rede liggen. Het bestreden vonnis zal dan ook in zoverre worden vernietigd.
Dit oordeel is gebaseerd op de in hoger beroep door [de man] gegeven toelichting over het voorafgaand aan de procedure niet geïnformeerd zijn door [de vrouw] over de afwikkeling van de tussen partijen gesloten nadere overeenkomst. Dat de procedure tegen [de vrouw] volgens de kantonrechter door een andere partij had moeten worden ingesteld doet niet af aan het legitieme belang van [de man] om opheldering van [de vrouw] over de achterliggende kwestie te krijgen. [de man] heeft in hoger beroep ook aangegeven dat hij de procedure niet gestart zou zijn als [de vrouw] de in eerste aanleg verstrekte informatie voorafgaand aan de procedure aan hem zou hebben gegeven.
In hoger beroep heeft [de man] om een compensatie van proceskosten gevraagd. Nu er verstek verleend is tegen [de vrouw] en zij derhalve niet geacht kan worden kosten te hebben gemaakt zal het hof bepalen dat [de man] zijn eigen kosten moet dragen.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter Den Haag van 11 oktober 2016, uitsluitend voor zover [de man] daarin in de proceskosten aan de zijde van [de vrouw] is veroordeeld, en – opnieuw rechtdoende – compenseert de proceskosten in eerste aanleg tussen partijen in die zin dat elk der partijen zijn/haar eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest – tot zover – uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat [de man] zijn eigen kosten draagt;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, C.M. Warnaar en D. Wachter en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.