In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [de man] tegen een vonnis van de kantonrechter Den Haag, gewezen op 11 oktober 2016. De kantonrechter had [de man] in zijn conventionele vordering niet-ontvankelijk verklaard en hem in de proceskosten veroordeeld. In reconventie verklaarde de kantonrechter zich onbevoegd en verwees de zaak naar de rolzitting van Team Handel van de rechtbank Den Haag. De vordering van [de man] betreft een geschil over een convenant uit 2007, waarin afspraken zijn gemaakt over de onderhoudsbijdragen voor de kinderen van partijen. De kantonrechter oordeelde dat de vordering niet aan [de man] toekwam, maar aan de kinderen, en beschouwde het convenant als een derdenbeding dat door [de vrouw] namens de kinderen was aanvaard.
In hoger beroep heeft [de man] één grief aangevoerd, die uitsluitend betrekking heeft op de proceskostenveroordeling. Hij stelt dat het aan [de vrouw] te wijten is dat de procedure is gevoerd en beroept zich op de gebruikelijke compensatie van proceskosten, ook tussen ex-echtelieden. Het hof overweegt dat, hoewel er verstek is verleend tegen [de vrouw], de procedure op tegenspraak blijft. De kantonrechter had de proceskostenveroordeling niet gemotiveerd, maar het hof acht het redelijk om de proceskosten te compenseren. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het gaat om de proceskostenveroordeling en compenseert de kosten in die zin dat elk der partijen zijn eigen kosten draagt. Het hof verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad en compenseert ook de proceskosten in hoger beroep, waarbij [de man] zijn eigen kosten moet dragen.