Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 27 juni 2017
Het geding
4 november 2014 van de rechtbank Rotterdam tussen (de) partijen gewezen.
2 december 2015 van de rechtbank Rotterdam tussen (de) partijen gewezen.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
Het bestreden vonnis van 4 november 2014
Het bestreden vonnis van 2 december 2015
De vordering van de man
Vonnis 4 november 2014
- de man te machtigen om, met uitsluiting van de vrouw en zo nodig met behulp van de sterke arm, de woning gelegen aan de [volgt adres] te verkopen en over te dragen aan een derde;
- te bepalen dat het vonnis op de voet van 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de door de vrouw in het kader van de levering van de woning te verrichten rechtshandelingen;
Vermeerdering eis door de vrouw
Enige achtergrondinformatie
Behoort het registergoed aan beide partijen in gemeenschap toe, dan moeten zij bij het vervallen van het voorkeursrecht het registergoed terstond, gezamenlijk, vrij van bewoning te koop aanbieden aan derden. De te-koop-aanbieding moet plaatsvinden op een wijze die voor een registergoed als het onderhavige gebruikelijk is. Partijen moeten dan gezamenlijk meewerken aan een levering in onbewoonde staat, alles op zo kort mogelijke termijn.”
Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij die er niet blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen.” In de samenlevingsovereenkomst zijn partijen een regeling met elkaar overeengekomen hoe een gemeenschappelijke woning moet worden verdeeld.
Kern van het geschil
De onverdeeldheid
- de vrouw voldoet nog immer de volledige hypotheeklasten verbonden aan de woning, alsmede de rente/kosten verbonden aan de twee kredieten, bij gebreke van enige betaling door de man. De vordering van de vrouw op de man bedraagt inmiddels tot en met oktober 2016 € 53.794,-;
- de vrouw herhaalt dat zij vanaf het eindigen van de relatie de lasten verbonden aan de gezamenlijke woning, het krediet, en de gezamenlijke lening alleen betaalt. de vrouw heeft tevens de mogelijkheid van splitsing van de schulden onderzocht. Voor de vrouw zou dit geen probleem zijn gezien haar inkomen en financiële situatie. Voor de man is het echter niet mogelijk om een nieuw krediet af te sluiten, omdat hij BKR geregistreerd staat met een A codering;
- de vrouw heeft haar zwaarwegende belang vooral gemotiveerd met verwijzing naar de onzekere factoren aan de zijde van de man.
Wie moet wat bewijzen?
- de man heeft de woning in november 2007 verlaten en is toen bij zijn moeder ingetrokken;
- op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank Rotterdam, bij vonnis van 3 februari 2009, bepaald dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het voortgezette bewoning van de aan hen in mede-eigendom toebehorende woning;
- de vrouw heeft steeds haar helft van de hypotheeklasten voldaan. Zij heeft de man gesommeerd zijn deel van de lasten te voldoen van de gezamenlijke woning;
- in randnummer 30 en 31van haar conclusie van antwoord tevens eis in reconventie geeft zij de grondslag van haar vordering aan: “
Partijen zijn samen eigenaar van de woning aan de [volgt adres] . De vrouw is van mening dat de man de helft van de lasten verbonden aan deze woning moet betalen. Er is nooit een afspraak gemaakt dat de man dat niet hoeft te doen.” De man verklaart op
blz. 5: ”
Ik zou inderdaad de helft van de hypotheekrente betalen. Dat blijkt ook uit het vonnis van de kantonrechter. Maar de vrouw heeft mij zonder mijn toestemming bij haar uitgeschreven. Ze zei: “zoek maar een nieuw postadres”. Ze is zelf in de woning blijven wonen. Ik was erg verrast. Ik heb daardoor geen financiële stukken van de ING bank ontvangen. In het vonnis van de kantonrechter stond niet dat ik me moest uitschrijven. Volgens mij heeft de vrouw zelf veel stukken weggegooid. Ze zei tegen mij, in het bij zijn van getuigen: “ga maar naar je moeder, ik betaal alles”. Ik beschouwde dat als een afspraak en nu is dit niet anders.”
Gelet hierop zal aan [de man] het bewijs worden opgedragen dat de eerder tussen partijen overeengekomen afspraak waarbij zij beiden de helft van de maandelijkse woonlasten voor hun rekening zouden nemen is gewijzigd in die zin dat een andere verdeling van deze lasten tot stand is gekomen waarbij [de vrouw] de volledige maandelijkse woonlasten voor haar rekening zou nemen en [de man] daardoor niet meer gehouden zou zijn bij te dragen in de maandelijkse woonlasten. Tevens zal aan [de man] het bewijs worden opgedragen wat partijen destijds hebben verstaan onder woonlasten, in die zin of de door [de man] gestelde gewijzigde afspraak behalve voor de hypotheeklasten ook geldt voor betaling van de rente en aflossing ter zake de door partijen gesloten kredieten.”
[de vrouw] is voorts van mening dat [de man] de helft van de kosten van de woning moet blijven voldoen, totdat deze verkocht is.” In r.o 4.4 van het vonnis is overwogen: ”
De kantonrechter acht zich niet bevoegd te oordelen over het verzoek te bepalen dat [de man] de helft van de maandelijkse lasten van de echtelijke woning zal moeten blijven voldoen totdat de woning is verkocht. Dit verzoek vindt immers geen grondslag in de samenlevingsovereenkomst, zodat dit onderdeel van de vordering niet onder artikel 96 Rv. kan vallen. Ten overvloede wijst de kantonrechter er wel op dat lasten van gezamenlijk bezit gezamenlijk gedragen dienen te worden.”.
mede-eigendom toebehoorde.