ECLI:NL:GHDHA:2017:2535

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
22-000054-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen kennisgeving vervangende hechtenis niet-ontvankelijk verklaard

Op 15 augustus 2017 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de veroordeelde een bezwaarschrift had ingediend tegen de kennisgeving van het openbaar ministerie tot toepassing van vervangende hechtenis. De veroordeelde, geboren in 1990 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, had op 9 juni 2017 bezwaar aangetekend tegen de kennisgeving die op 24 mei 2017 aan hem was betekend. Het hof oordeelde dat de kennisgeving op de juiste wijze was betekend en dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift was overschreden. De verdediging stelde dat de kennisgeving te laat was betekend, maar het hof vond geen bewijs voor deze claim. De akte van uitreiking en de inkomststempel gaven aan dat de kennisgeving op 24 mei 2017 was ontvangen. Het hof concludeerde dat de veroordeelde niet-ontvankelijk was in zijn bezwaarschrift, omdat hij de termijn van veertien dagen had overschreden zonder verschoonbare redenen aan te voeren. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 15 augustus 2017.

Uitspraak

Rolnummer 22-000054-14
Datum uitspraak 15 augustus 2017

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het op 9 juni 2017 ingediende bezwaarschrift op grond van artikel 22g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht tegen de kennisgeving van het openbaar ministerie tot toepassing van vervangende hechtenis, ingediend namens de veroordeelde, genaamd:

[veroordeelde],

geboren op [geboortejaar] 1990 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift
Ingevolge het bepaalde in artikel 22g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de veroordeelde tegen de kennisgeving van het openbaar ministerie van het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf heeft opgelegd.
Bij de stukken bevindt zich allereerst een afschrift van een op 19 mei 2017 gedateerde kennisgeving omzetting onder parketnummer [x] en CJIB-nummer [x] vanwege de advocaat-generaal.
Daarnaast bevindt zich bij de stukken een afschrift van een akte van uitreiking, voorzien van de aanduiding: “CJIB-nummer [x], Parketnummer [x] Datum 19-05-2017” en verder inhoudende dat op 24 mei 2017 door A.G. de Rijke, 1e medewerker BVA te Torentijd 1 Middelburg aan [veroordeelde], thans gedetineerd te PI Middelburg-locatie Torentijd de brief is uitgereikt en dat deze akte naar waarheid is ingevuld. De akte is, te oordelen naar het zich bij de stukken bevindende en in zoverre niet bestreden afschrift ter plaats als voor de handtekening van de bezorger voorzien ondertekend.
Daarenboven draagt de akte, te oordelen naar het zich bij de stukken bevindende en in zoverre niet bestreden afschrift, nog een paraaf ”RB”, welke de veroordeelde ten overstaan van het hof als zijn eigen paraaf heeft herkend en een inkomststempel “Ontvangen CJIB DIV 30 mei 2017”.
Het hof leidt uit deze gegevens af dat de kennisgeving van bestreden omzettingsbeslissing op 24 mei 2017 door uitreiking aan de veroordeelde in persoon is betekend.
De veroordeelde, die heeft erkend dat de kennisgeving aan hem is uitgereikt, stelt evenwel dat hem, toen hij op de dag van uitreiking met “de instantie” (het hof begrijpt in het licht van de stukken van de zaak: hetzij het CJIB hetzij het ressortparket) belde, werd meegedeeld dat het te laat was voor een bezwaarschrift. Gelet op de stelling van zijn raadsman dat het bezwaarschrift vervolgens op dezelfde dag is ingediend, komt het standpunt van de verdediging erop neer dat de kennisgeving aan de veroordeelde op 9 juni 2017 is betekend en dat hij om die reden ontvankelijk is in het ingediende bezwaar.
Het hof stelt vast dat de stukken van de zaak geen enkele aanwijzing bevatten voor de juistheid van het betoog door en namens de veroordeelde. Integendeel: uit de inkomststempel en de paraaf van de veroordeelde blijkt immers dat de datum waarop de kennisgeving hem is uitgereikt in elk geval voor 31 mei 2017 is gelegen.
Aan hetgeen de raadsman overigens nog heeft geopperd over de mogelijkheid dat de werkelijke uitreiking in afwijking van de inhoud van de akte van uitreiking heeft plaatshad wordt als ongegronde speculatie voorbij gegaan.
Het hof is derhalve van oordeel dat met indiening van het onderhavige bezwaarschrift op 9 juni 2017 de daarvoor geldende termijn van veertien dagen na de betekening op 24 mei 2017 is overschreden. Niet is aangevoerd dat er sprake is van een verschoonbare overschrijding, zodat de veroordeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het bezwaarschrift.
Beslissing
Het hof:
verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het bezwaarschrift.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. S. Verheijen, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 augustus 2017.
mr. M.P.J.G. Göbbels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.