Kinderalimentatie
Behoefte minderjarigen en Netto Besteedbaar Inkomen (NBI)
5. De man voert, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte, evenals de vrouw, een bedrag van € 1.500,- per maand aan (deels zwarte) inkomsten van de man uit reparatiewerkzaamheden meegenomen en het NBI van de man ten onrechte op € 3.795,- becijferd en de behoefte van de minderjarigen op € 1.752,- per maand. Volgens de man bedroeg zijn NBI uit loondienst € 2.306,- per maand. Dat hij naast zijn inkomen uit loondienst nog € 1.500,- netto per maand zou verdienen met de reparatie van auto’s is niet reëel, aldus de man. De man schat dat hij ongeveer € 5.000,- per jaar, ruim € 400,- per maand zwart verdiende naast zijn inkomen uit loondienst en zijn aangegeven winst uit onderneming ter zake van reparatiewerkzaamheden. Volgens de man bedroeg zijn NBI ten tijde van het huwelijk € 3.122,- en het netto gezinsinkomen van partijen € 4.145,- per maand, zodat de (geïndexeerde) behoefte van de minderjarigen op basis van voornoemd netto gezinsinkomen op € 1.508,-, dat wil zeggen € 251,- per maand per kind uitkomt.
6. Volgens de vrouw is het reëel te veronderstellen dat het gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk meer dan € 4.500,- netto per maand bedroeg. De vrouw betwist dat de man met zijn garagewerkzaamheden maar € 800,- netto per maand verdiende. Dit strookt niet met het uitgavenpatroon van partijen. De vrouw stelt dat het netto gezinsinkomen € 4.829,- per maand bedroeg, en dat de behoefte van de minderjarigen derhalve € 1.762,- per maand, ofwel € 294,- per maand per kind bedraagt.
7. Gezien de standpunten van partijen, zal het hof de behoefte van de minderjarigen opnieuw moeten bepalen. Bij die bepaling hanteert het hof de uitgangspunten, zoals neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen. Daartoe dient allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen ten tijde van het huwelijk te worden bepaald. Het netto besteedbaar inkomen is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering worden ook in aanmerking genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning en de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
8. Niet ter discussie staat dat voor de bepaling van de behoefte van de minderjarigen moet worden uitgegaan van het jaar 2014 omdat de man eind 2014 feitelijk de voormalige echtelijke woning heeft verlaten. Evenmin is in geschil dat uitgegaan moet worden van een jaarinkomen uit dienstbetrekking van de man van bruto € 38.966,- en de door hem genoten winst uit onderneming in 2014 van € 7.816,-. De (zwarte) inkomsten van de man uit reparatiewerkzaamheden zijn slechts onderwerp van debat.
9. Het hof gaat bij de berekening van het NBI van de man uit van de cijfermatige opstelling zoals door de man als productie 3 is overgelegd bij zijn beroepschrift. Daarin is door de man het niet weersproken jaarinkomen uit dienstbetrekking van € 38.966,- opgenomen. Daarnaast is opgenomen een winst uit onderneming van € 7.816,- per jaar welk bedrag wordt ondersteund door de aangifte inkomstenbelasting 2014 (productie 13 bij de brief van 27 oktober 2016). Voorts is een bedrag uit (zwarte) reparatiewerkzaamheden opgenomen van € 5.000,- netto per jaar. Nu de vrouw niet heeft aangetoond dat de zwarte netto-inkomsten van de man uit de reparatiewerkzaamheden ten tijde van het huwelijk hoger waren dan de man heeft gesteld noch heeft aangetoond dat het uitgavenpatroon van partijen tijdens het huwelijk niet werd gedekt door het door de man opgegeven inkomen van hem en het inkomen van de vrouw, gaat het hof aan de zijde van de man uit van een NBI van € 3.122,-. Aan de zijde van de vrouw gaat het hof uit van een NBI van € 1.023,- nu partijen het hierover blijkens de door hen overgelegde stukken eens zijn.
Aldus becijfert het hof het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van huwelijk op
€ 4.145,- per maand.
10. Voormeld NBI, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten van 12 levert een tabelbedrag op van (€ 1.488,- per maand, zijnde:) € 248,- per kind per maand voor de zes kinderen van partijen. Geïndexeerd naar 2016 is dat € 1.519,- per maand, zijnde € 253,- per maand per kind).
11. In lijn met de uitspraak van 9 oktober 2015 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:3011) zal het hof het kindgebonden budget, voor zover de vrouw dat al ontvangt, niet in mindering brengen op de behoefte van de minderjarigen, maar bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw in aanmerking nemen. Verdeling kosten minderjarigen
12. Vervolgens dient bekeken te worden wie van partijen welk aandeel in de kosten van de minderjarigen dient te betalen. Het hof gaat hierbij uit, want niet in geschil tussen partijen, van de ingangsdatum van 24 juni 2016, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
13. Voor de bepaling van het aandeel van de vrouw in de kosten van de minderjarigen dient het huidige NBI van de vrouw vastgesteld te worden. Het hof gaat hierbij uit van de door de vrouw bij haar verweerschrift overgelegde draagkrachtberekening (productie 3). Hieruit volgt dat het NBI van de vrouw in 2016 € 1.493,- per maand bedraagt (inclusief kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop). Het hof ziet geen aanleiding bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening te houden met de door de man gestelde huurinkomsten van de vrouw uit Brazilië. Naar het oordeel van het hof heeft de man, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, deze inkomsten niet, althans onvoldoende onderbouwd.
Nu het NBI lager is dan € 1.550,- bedraagt de draagkracht van de vrouw volgens de draagkrachttabel 2016 € 123,- per maand. Het hof zal hier dan ook van uit gaan.
14. De man heeft ten aanzien van zijn NBI in 2016 het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de man enige tijd heeft gehad om zijn werkzaamheden opnieuw op te zetten. De rechtbank heeft het ten onrechte redelijk geacht om aan te sluiten bij de door de vrouw gestelde extra inkomsten van € 1.000,- netto per maand. De draagkracht van de man is ten onrechte becijferd op € 1.027,- per maand. De man is op dit moment niet in staat om naast zijn baan in loondienst extra inkomen te genereren omdat hij niet meer beschikt over de omgebouwde schuur naast de voormalige echtelijke woning waar hij zijn werkzaamheden verrichtte. Het is voor de man niet rendabel om voor één dag in de week bedrijfsruimte te huren. De man werkt bij zijn huidige werkgever inmiddels 32 uur en kan die uren niet uitbreiden. Hierdoor is zijn draagkracht afgenomen, aldus de man.
15. De vrouw is er van overtuigd dat de man nog immer fors zwart bijverdient. De man gebruikt de schuur van zijn zus en externe locaties voor zijn werkzaamheden. De rechtbank heeft wat de vrouw betreft terecht aansluiting gezocht bij een bedrag van € 1.000,- netto per maand. De vrouw becijfert de draagkracht van de man op € 1.019,- per maand.
De vrouw heeft haar huidige NBI becijferd op € 1.493,- per maand. Daarnaast heeft zij een kindgebondenbudget van € 6.949,- per jaar. De draagkracht van de vrouw bedraagt € 123,- per maand. De totale draagkracht van partijen bedraagt aldus, volgens de vrouw, € 1.142,- per maand. Nu de behoefte van de minderjarigen hoger is, kan de zorgkorting niet worden verzilverd. Uit de draagkrachtvergelijking volgt dat het aandeel van de man € 170,- per maand per kind is, aldus de vrouw.
16. Het hof overweegt als volgt. De man ontkent dat hij naast zijn inkomsten uit dienstbetrekking extra inkomsten kan genereren uit nevenwerkzaamheden, noch in zijn onderneming noch zwart. Hij betwist dat hij thans nog de beschikking heeft over een externe locatie/garage om die werkzaamheden uit te voeren. Ter zitting bij het hof heeft de man verklaard dat hij af ten toe een vriendendienst verricht door een kleine reparatie aan een auto uit te voeren, en heeft hij een verklaring gegeven voor de door de vrouw in eerste aanleg en hoger beroep overgelegde facturen. Gelet hierop en gezien de gemotiveerde betwisting van de man van de stellingen van de vrouw had het, naar het oordeel van het hof, op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling dat de man thans nog in staat is om substantieel bij te verdienen en dat hij over een externe locatie beschikt om zijn werkzaamheden uit te voeren, nader te onderbouwen. Zij heeft dit echter niet, althans onvoldoende gedaan. Naar het oordeel van het hof is niet dan wel onvoldoende komen vast te staan dat de man met ingang van 24 juni 2016 nog neveninkomsten geniet dan wel kan genereren.
17. Wat de stelling van de vrouw betreft dat de man meer dan de huidige 32 uur per week kan werken, dan wel kan overwerken om zo zijn inkomen te verhogen overweegt het hof dat de man onweersproken ter zitting heeft gesteld dat hij zijn werk bij zijn huidige werkgever niet kan uitbreiden omdat er twee nieuwe medewerkers zijn aangenomen en zijn werkgever het gezien de invloed van de echtscheiding op het welbevinden van de man niet verantwoord vindt om zijn uren uit te breiden.
18. Gelet op het voorgaande zal het hof voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van het inkomen zoals blijkt uit de door de man overgelegde salarisstroken 2016, zijnde € 2.827,56 bruto per maand, verhoogd met € 8% vakantiegeld en € 217,- per jaar eindejaarsuitkering zoals ook opgenomen in de door de man als productie 16 bij V-formulier van 27 oktober 2016 overgelegde draagkrachtberekening. Rekening houdend met de algemene- en arbeidskorting bedraagt het NBI van de man € 2.149,- per maand.
19. De draagkracht van de man wordt, nu het NBI hoger is dan € 1.550,- vastgesteld aan de hand van de formule: 70% [NBI – (0,3 x NBI +890)] = € 430,- per maand, zijnde afgerond € 72,- per maand per kind.
20. Nu de gezamenlijke draagkracht van partijen van € 553,- per maand, lager is dan de behoefte van de minderjarigen van € 1.519,- per maand kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van de man in de kosten van de minderjarigen is beperkt tot zijn draagkracht van € 430,- per maand.
21. Vaststaat, want niet weersproken, dat de man aanspraak maakt op een zorgkorting van 15% voor de jongste kinderen van partijen. Nu de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Nu de helft van het tekort hoger is dan de zorgkorting kan de man de zorgkorting niet in mindering brengen op zijn bijdrage.
22. Uit het voorgaande volgt dat de man een kinderalimentatie kan betalen van € 72,- per maand per kind. Het hof zal dit bedrag dan ook vaststellen. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw de door haar van de man eventueel teveel ontvangen kinderalimentatie heeft geconsumeerd. In het licht van het voorgaande, zal het hof de vrouw geen terugbetalingsverplichting opleggen.
23. Het hof heeft in het kader van de kinderalimentatie berekeningen van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw en de man opgesteld. Deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht.