I.
1. de huurovereenkomst ontbonden verklaart op grond van de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerden] ;
2. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het arrest de woning te ontruimen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met machtiging om indien [geïntimeerden] hiermee in gebreke blijft de ontruiming op kosten van [geïntimeerden] te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, zonodig met behulp van de politie of de gewapende macht;
3. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt te betalen:
a. wegens huur tot en met mei 2017 een bedrag van € 3.287,83 althans
€ 2.131,49, te vermeerderen met een bedrag van € 370,99 althans € 302,97 per maand, te rekenen vanaf 1 juni 2017, te vermeerderen met wettelijke rente;
b. wegens schadevergoeding het bedrag van € 370,99 althans € 302,97 per maand als schade voor iedere maand na de datum van ontbinding, een gedeelte van een maand voor een volle gerekend;
II.
1. het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen zal vaststellen op 31 juli 2017 of een andere in goede justitie te bepalen datum;
2. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het arrest de woning te ontruimen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met machtiging om indien [geïntimeerden] hiermee in gebreke blijft de ontruiming op kosten van [geïntimeerden] te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, zonodig met behulp van de politie of de gewapende macht;
3. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt te betalen:
a. wegens huur tot en met mei 2017 een bedrag van € 3.287,83 althans
€ 2.131,49, te vermeerderen met een bedrag van € 370,99 althans € 302,97 per maand, te rekenen vanaf 1 juni 2017, te vermeerderen met wettelijke rente;
b. wegens schadevergoeding het bedrag van € 370,99 althans € 302,97 per maand als schade voor iedere maand na de datum van ontbinding, een gedeelte van een maand voor een volle gerekend.
5. Met grief 1 voert [appellant] aan dat de rechtbank [geïntimeerden] ten onrechte niet heeft veroordeeld tot betaling van de huurachterstand. Tevens vordert [appellant] in hoger beroep, na wijziging eis, dat het hof verklaart dat de huurovereenkomst vanwege de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerden] is ontbonden. [geïntimeerden] heeft immers een behoorlijke huurachterstand laten ontstaan en heeft daarnaast de huur, voor zover die wel is betaald, stelselmatig te laat betaald.
6. Het hof stelt vast dat beide partijen ervan uitgaan dat de door [geïntimeerden] maandelijks te betalen kale huur € 235,04 bedraagt. Ten aanzien van de servicekosten heeft de Huurcommissie inmiddels vastgesteld dat voor het jaar 2015 deze kosten op € 67,93 per maand moeten worden gesteld. De afrekening van de servicekosten die [appellant] over het jaar 2016 aan [geïntimeerden] heeft gestuurd, gaat uit van ditzelfde maandelijkse bedrag van € 67,93.
7. [appellant] heeft een overzicht overgelegd waaruit blijkt dat, uitgaande van een huur van
€ 235,04 en servicekosten van € 67,93 per maand, de huurachterstand per 7 juli 2017 (tot en met de maand juli 2017) totaal € 2.737,43 bedraagt. [appellant] wijst erop dat [geïntimeerden] over de periode van 1 september 2016 tot en met 7 juli 2017 slechts één betaling heeft gedaan, te weten een bedrag van € 680,- in oktober 2016, en dat daarnaast helemaal niets is betaald.
8. [geïntimeerden] heeft niet weersproken dat, uitgaande van bovenstaande bedragen, de huurachterstand per 7 juli 2017 uitkomt op dit bedrag van € 2.737,43. [geïntimeerden] betoogt echter dat de servicekosten vanaf 2016 dienen te worden verlaagd met € 56,60 tot € 12,73 per maand, omdat [geïntimeerden] met ingang van die datum het Ziggo abonnement, dat in de servicekosten was begrepen, zelf betaalt. Het bedrag van € 2.737,43 moet om die reden worden verminderd met € 682,80. Daarnaast heeft [geïntimeerden] na 7 juli 2017 nog een bedrag van totaal € 1.650,- aan [appellant] betaald. Volgens [geïntimeerden] resteert er na deze betalingen nog slechts een bedrag aan huurachterstand van ca € 405,-. [geïntimeerden] heeft op de vraag waarom zij een heel aantal maanden in het geheel geen huur heeft betaald, tijdens de comparitie voor het hof verklaard dat zij geld opzij wilde leggen voor een nieuwe huurwoning en dat zij daarom [appellant] een tijd niet heeft betaald.
9. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het hof stelt vast dat zelfs als veronderstellenderwijs uitgegaan wordt van de stelling van [geïntimeerden] dat de servicekosten niet meer dan € 12,73 per maand mogen bedragen, [geïntimeerden] de huurachterstand nog altijd heeft laten oplopen tot een bedrag van (€ 2.737,43 -
€ 682,80 =) € 2.054,63, een huurachterstand van meer dan acht maanden. Deze achterstand rechtvaardigt naar het oordeel van het hof de ontbinding van de huurovereenkomst. Dat [geïntimeerden] in de loop van de maand juli, kort voor de zitting bij het hof, betalingen heeft gedaan waardoor de huurachterstand is teruggebracht naar ca.
€ 1087,- (volgens [appellant] ) danwel ca. € 405,- (volgens [geïntimeerden] ), kan aan de ernst van de eerder ontstane tekortkomingen niet afdoen. [geïntimeerden] is stelselmatig tekortgeschoten in haar verplichting om voor de 28e van iedere maand de huur voor de volgende maand te betalen.
10. Van de zijde van [geïntimeerden] is aangevoerd dat de wanprestatie onvoldoende ernstig is om de ontbinding te rechtvaardigen. Daarbij wordt erop gewezen dat [appellant] in eerste instantie een te hoge huurprijs in rekening heeft gebracht, voorts een te hoog voorschot servicekosten in rekening heeft gebracht, niet uit eigener beweging de afrekening servicekosten 2015 heeft gepresenteerd en laatstelijk een niet onderbouwde en evident onjuiste afrekening 2016 heeft toegezonden, waardoor [appellant] op zijn minst onduidelijkheid heeft gecreëerd over de betalingsverplichting.
11. Het hof verwerpt dit betoog van [geïntimeerden] . Zoals hierboven overwogen bedroeg de achterstand, ook als uitgegaan zou worden van het standpunt van [geïntimeerden] , nog altijd het aanzienlijke bedrag van € 2.054,63. Een dergelijke achterstand kan niet meer worden gerechtvaardigd door de gestelde onduidelijkheden. Dat het voor [geïntimeerden] helder was dat er een (aanzienlijke) achterstand ontstond, blijkt wel uit haar verklaring dat zij [appellant] niet betaalde omdat zij geld opzij wilde leggen voor een nieuwe huurwoning.
12. De conclusie is dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. De vordering om de overeenkomst ontbonden te verklaren zal worden toegewezen in hierna te melden zin. Ook de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt afgewezen, nu het hof (vooralsnog) geen aanleiding heeft te veronderstellen dat [geïntimeerden] de veroordeling tot ontruiming niet zal nakomen. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm van justitie en politie, zal ook niet worden toegewezen, omdat de ontruiming ingevolge artikel 556 Rv altijd door de deurwaarder geschiedt die geen machtiging behoeft om de veroordeling tot ontruiming ten uitvoer te leggen waarbij hij indien hem dit noodzakelijk voorkomt, op grond van artikel 2 van de Politiewet de hulp van politie kan inroepen.
13. Bij de bepaling van de per 25 juli 2017 bestaande huurachterstand zal het hof uitgaan van een kale huur van € 235,04 en servicekosten van € 67,93, totaal € 302,97 per maand. [geïntimeerden] heeft weliswaar een verzoek ingediend bij de Huurcommissie om de afrekening van de servicekosten over 2016 vast te stellen op een lager bedrag, maar hangende dat verzoek zal het hof uitgaan van het voordien door de Huurcommissie vastgestelde bedrag van € 67,93 per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat daarvan uitgaande, na de door [geïntimeerden] vóór 25 juli 2017 gedane betalingen, sprake was van een resterende achterstand van € 1.087,43. Dit bedrag zal worden toegewezen. Het hof gaat er hierbij wel van uit dat als de Huurcommissie het bedrag aan servicekosten naar beneden bijstelt, [appellant] het verschil in mindering zal brengen op het door [geïntimeerden] aan hem te betalen bedrag.
14. De wettelijke rente over het bedrag van € 1.087,43 zal, bij gebreke van voldoende duidelijke andere aanknopingspunten, worden toegewezen vanaf 25 juli 2017 (de datum waarop dit bedrag ter comparitie bij het hof is besproken).
15. Het voorgaande betekent dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd. [geïntimeerden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep.