Opzettelijk verzwegen, zoekgemaakte of verborgen gemeenschapsgoederen?
9. De man doet een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW, waarin is bepaald dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoten.
10. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw in 2013 gelden tot een bedrag van in totaal € 132.775,- uit China op haar bankrekening heeft ontvangen. Volgens de man betreffen deze gelden de verkoopopbrengst van een woning van de vrouw in China. De vrouw heeft deze woning/verkoopopbrengst verzwegen, en doen voorkomen alsof zij de gelden van haar ouders had geleend om haar aandeel in de echtelijke woning van partijen te financieren, hetgeen niet het geval is, althans: niet is aangetoond door de vrouw dat deze gelden in de echtelijke woning van partijen zijn geïnvesteerd. Daarom vervallen deze gelden aan de man, dan wel dienen deze alsnog in de verdeling te worden betrokken. Volgens de man moet ervan uit worden gegaan dat de verkoopopbrengst van de woning van de vrouw in China op de peildatum 14 september 2015 nog tot de huwelijksgemeenschap behoorde.
11. De vrouw verweert zich daartegen als volgt. De in 2013 in China verkochte woning betrof een appartement op een universiteitsterrein, omdat de vrouw aldaar zou gaan werken. Deze woning is destijds door de ouders van de vrouw voor haar aangekocht en weer verkocht toen de vrouw in het buitenland verbleef. De vrouw heeft geen gelden uit de verkoop van dit appartement ontvangen. De vrouw heeft wel degelijk bij haar ouders geld geleend voor de aankoop van de voormalige echtelijke woning van partijen in [plaats] . De ouders hebben dit ook bevestigd in een verklaring. Bovendien heeft de vrouw deze lening met de man besproken, zodat de man daarvan op de hoogte is.
12. Het hof is van oordeel dat de man in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet heeft aangetoond dat op de peildatum een bedrag van € 132.775,- tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoorde. De enkele stelling dat zulks het geval zou zijn, volstaat niet. Het had voorts op de weg van de man gelegen om zijn stelling te onderbouwen door bijvoorbeeld stukken ter zake de financiering van de voormalige echtelijke woning over te leggen, waaruit de herkomst van de in de woning geïnvesteerde gelden had kunnen worden afgeleid. De man heeft zulks nagelaten. Evenmin heeft de man een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan betreffende de aanwezigheid van bovenvermelde gelden per peildatum. Hij geeft in zijn algemeen bewijsaanbod niet concreet aan op welke van zijn stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en wie daarover een verklaring zou kunnen afleggen. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat het gestelde bedrag van € 132.775,- op de peildatum geen deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap van partijen en derhalve niet in de verdeling dient te worden betrokken. Aan het beroep van de man op artikel 3:194 lid 2 BW komt het hof niet toe.
13. Volgens de man heeft de vrouw een vordering op haar ouders dan wel op een bank in China van € 30.000,-, die per peildatum geacht moet worden nog tot de huwelijksgemeenschap te behoren. De vrouw heeft dit bedrag zonder titel overgemaakt naar haar ouders in China en gedaan alsof het de terugbetaling op een lening van haar ouders betrof. Hierdoor heeft de vrouw het goed verzwegen en dient voormeld bedrag aan de man te vervallen, dan wel dient dit alsnog in de verdeling te worden betrokken.
14. De vrouw weerspreekt de stellingen van de man. Volgens de vrouw betrof de betaling van
€ 30.000,- - door haar uit overgespaard inkomen voldaan - wel degelijk de aflossing op een lening bij haar ouders. De man had nauwelijks inkomen. Alle lopende kosten werden door de vrouw betaald. Er waren geen gelden, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de vrouw een hypothecaire lening heeft moeten afsluiten voor een eigen woning in Nederland.
15. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat op de peildatum het bedrag van
€ 30.000,- deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap van partijen. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zulks het geval was. De man heeft zijn stellingen ter zake niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Uit de omstandigheid dat de vrouw bij de aankoop van haar nieuwe woning een levensverzekering voor een relatief laag bedrag heeft afgesloten, kan nog niet worden afgeleid dat zij het vermogen dat naar China is overgemaakt, heeft geïnvesteerd in die nieuwe woning, terwijl dit vermogen tot de huwelijksgemeenschap behoorde, zoals de man volgens de pleitnotities van zijn advocaat vermoedt (randnummer 10). De vrouw heeft ter terechtzitting genoegzaam verklaard hoe haar levensverzekering van € 39.000,- en hypothecaire lening van € 178.000,- tot stand zijn gekomen. De man heeft dit ook niet meer betwist. Het hof gaat op dezelfde gronden als vermeld in rechtsoverweging 12 voorbij aan het algemene bewijsaanbod van de man. Dit alles leidt tot de conclusie dat het bedrag van
€ 30.000,- op de peildatum niet tot de huwelijksgemeenschap behoorde en niet in de verdeling dient te worden betrokken. Aan het beroep van de man op artikel 3:194 lid 2 BW komt het hof wederom niet toe.
16. De man stelt dat de vrouw voor de helft eigenaar is van een in China gelegen onroerend goed. Hij legt de desbetreffende eigendomsakte over. Nu de vrouw dit vermogensbestanddeel heeft verzwegen, valt het goed toe aan hem, dan wel dient dit alsnog in de verdeling te worden betrokken, aldus de man.
17. De vrouw voert verweer als volgt. Zij heeft haar aandeel in de woning in China niet verzwegen. Zij was daarvan niet op de hoogte. Navraag bij haar ouders leerde de vrouw dat de door de man bedoelde woning de woning van haar ouders in China betreft. Deze woning is in 2003 door haar ouders gekocht en staat op naam van de vrouw en haar moeder, ieder voor de helft. Dit is een bekende constructie in China om bezit veilig te stellen na het overlijden. Pas na het overlijden van beide ouders zal het eigendom feitelijk overgaan op de vrouw, mits zij op dat moment in China woont. Op de eigendomsakte staat alleen de handtekening van haar vader. De vrouw heeft nooit betaald voor de aanschaf en het onderhoud van de woning. De man is er met zijn verzoek slechts op uit zo lang mogelijk in de voormalige echtelijke woning te kunnen blijven. Subsidiair betreft het aandeel van de vrouw in de woning in China geen feitelijk bezit maar een ‘schenking op papier’ Tevens betreft het een toekomstig bezit, een erfenis, die niet verdeeld kan worden bij echtscheiding. Bovendien heeft de vader van de vrouw bepaald dat de woning buiten iedere gemeenschap van goederen dient te blijven.
18. Het hof volgt de vrouw niet in haar verweer dat de Nederlandse rechter niet bevoegd zou zijn omtrent de juridische status van het onroerend goed in China te beslissen. Dat de woning in China is gelegen, maakt niet dat die niet tot de (Nederlandse) wettelijke gemeenschap van goederen zou behoren. Het onroerend goed valt naar het oordeel van het hof niet onder het bereik van artikel 4 lid 3 sub a Rv, naar welk artikel de vrouw verwijst om te onderbouwen dat de Nederlandse rechter niet bevoegd zou zijn omdat de woning buiten Nederland is gelegen. Immers, het verzoek van de man ter zake de woning in China betreft geen nevenvoorziening als bedoeld in het door de vrouw aangehaalde artikellid, aangezien deze woning niet de echtelijke woning van partijen betreft.
19. Het hof overweegt voorts als volgt. De vrouw heeft gesteld dat zij pas aanspraak kan maken op haar aandeel in de woning in China als haar beide ouders zijn overleden, alsmede dat haar vader heeft bepaald dat de woning buiten iedere gemeenschap van goederen dient te blijven. Deze stellingen zijn door de man betwist en naar het oordeel van het hof door de vrouw op geen enkele wijze onderbouwd. Behalve de in het geding gebrachte stukken biedt de vrouw geen bewijs aan. De overgelegde algemene verklaring van een Chinese advocaat, welke zich niet toespitst op het onderhavige onroerend goed, is in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende onderbouwing. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof dan ook niet aangetoond dat zij pas aanspraak kan maken op haar aandeel in de woning in China als haar beide ouders zijn overleden en evenmin dat in dat geval een uitsluitingsclausule zou gelden. Vast staat derhalve dat naar het in casu toepasselijke Nederlands recht het aandeel van de vrouw in de woning van haar ouders op de peildatum deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap van partijen.
20. Naar het oordeel van het hof heeft de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet aangetoond dat de vrouw ervan op de hoogte was dat zij op de peildatum een aandeel bezat in de woning van haar ouders en dat zij, dit wetende, dit opzettelijk heeft verzwegen. Nu de situatie als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW zich niet voordoet, dient het primaire verzoek van de man de vrouw te gelasten over te gaan tot de goederenrechtelijke levering aan de man - zonder verrekening van de waarde - van haar aandeel in de woning van haar ouders derhalve te worden afgewezen.
De man heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen, met alle middelen rechtens. In het bijzonder biedt de man aan te bewijzen dat de vrouw ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat zij geen vermogen meer bezit in China dat zij heeft verzwegen. Het hof is van oordeel dat dit bewijsaanbod niet ter zake dienend is, nog daargelaten dat het bewijsaanbod niet voldoende specifiek is. Immers, indien komt vast te staan dat de vrouw dit heeft verklaard, dan komt daarmee niet vast te staan dat de vrouw wist dan wel behoorde te weten dat zij (wel degelijk) vermogen zou hebben in China en dat zij dit dan opzettelijk heeft verzwegen (Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:565) 21. Dit alles leidt tot de conclusie dat het aandeel van de vrouw in de woning in China alsnog in de verdeling dient te worden betrokken. Het hof acht het redelijk en billijk om het aandeel in de woning in China toe te delen aan de vrouw nu het goed het meest met haar verbonden is. Het staat op haar naam en ligt in China, waar haar ouders wonen. De vrouw dient de helft van de waarde van haar aandeel in het onroerend goed per de datum van deze beschikking met de man te verrekenen.