ECLI:NL:GHDHA:2017:2332

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
200.204.977/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en de status van onroerend goed in China

In deze zaak gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De man verzoekt de vernietiging van de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap is vastgesteld. De man stelt dat de vrouw een aandeel in een onroerende zaak in China heeft verzwegen en dat dit goed alsnog in de verdeling moet worden betrokken. De vrouw betwist dit en stelt dat zij niet op de hoogte was van het aandeel in de woning in China, die op naam van haar ouders staat.

Het hof oordeelt dat de vrouw niet opzettelijk goederen heeft verzwegen en dat het aandeel in de woning in China deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap. Het hof wijst het verzoek van de man om de vrouw te gelasten tot goederenrechtelijke levering van haar aandeel in de woning af, omdat de vrouw niet wist dat zij dit aandeel bezat. Het hof besluit dat het aandeel van de vrouw in de woning in China alsnog in de verdeling moet worden betrokken, en dat de vrouw de helft van de waarde van haar aandeel aan de man moet betalen. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 19 juli 2017
Zaaknummer : 200.204.977/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-7172
Zaaknummer rechtbank : C/09/496251
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Y.M. Prins te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.C.G.J. van der Linden te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 5 december 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 september 2016 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 19 januari 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 8 december 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen;
- op 15 december 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 20 april 2017 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 2 mei 2017 een faxbrief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen;
De zaak is op 3 mei 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door [naam tolk] , tolk in de Chinese taal (Mandarijn).
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen de in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwde partijen uitgesproken. Tevens is - uitvoerbaar bij voorraad - de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, onder de voorwaarde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 13 februari 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap
2. De man verzoekt de bestreden beschikking en de daarin vastgestelde wijze van verdeling te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

in incident:

I. de vrouw te veroordelen tot overlegging aan de man van alle rekeningafschriften over de periode van 6 januari 2012 tot en met 31 november 2016 van alle bankrekeningen die op haar naam zijn gesteld, zowel in China als in Nederland, in ieder geval, doch niet uitsluitend van de bankrekeningen met de volgende rekeningnummers:
- [rekeningnummer]
- [rekeningnummer]
- alle overige bankrekeningen die in de periode van 6 januari 2012 tot 31 november 2016 op naam van de vrouw stonden of op enig moment hebben gestaan, zowel in Nederland als in China,
II. althans te bepalen zoals het hof in goede justitie moge behagen;
in principaal appel:
primair:
I. de vrouw te gelasten over te gaan tot de goederenrechtelijke levering aan de man - zonder verdere verrekening van de waarde - van het aan de zijde van de vrouw in de gemeenschap toegevallen aandeel in het onroerend goed te China gelegen aan de [adres] , een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag dat de vrouw in gebreke is aan het dictum van een in deze te wijzen beschikking te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom met ingang van een in goede justitie te bepalen tijdstip;
II. de vrouw te veroordelen tot de betaling van een bedrag van € 163.755,- aan de man;
III. de verdeling vast te stellen van de ontbonden gemeenschap met inachtname van de stellingen van de man, onder de bepaling dat de man een eventueel door de man aan de vrouw te betalen overbedelingsvergoeding pas aan de vrouw hoeft te betalen wanneer twee jaren zijn verstreken na de datum waarop het aandeel in het pand in China, omschreven onder sub I. naar Chinees recht is geleverd aan de man;
IV. te bepalen zoals het hof in goede justitie moge behagen;
subsidiair:
I. de verdeling vast te stellen van de ontbonden gemeenschap met inachtname van de stellingen van de man;
II. te bepalen zoals het hof in goede justitie moge behagen;
een en ander kosten rechtens.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen;
b. de man te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, subsidiair te veroordelen in de kosten van de procedure in appel.
4. Het hof overweegt vooreerst als volgt. Nu geen van partijen een grief heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot verdeling, dat het Nederlands recht het toepasselijke recht is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat moet worden aangenomen dat tussen partijen een gemeenschap van goederen bestaat, gaat het hof daar van uit. Weliswaar stelt de vrouw, voor het eerst in hoger beroep, dat partijen bij de huwelijkssluiting zouden hebben gekozen voor het Chinese huwelijksvermogensrecht, maar de vrouw heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat, zoals de vrouw in eerste aanleg zelf ook stelde, het Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.

Verzoek ex artikel 843a Rechtsvordering

5. De man meent dat de vrouw waarschijnlijk vermogen, behorende tot de huwelijksgemeenschap van partijen, heeft verzwegen en verzoekt op de voet van artikel 843a Rv overlegging door de vrouw van alle rekeningafschriften over de periode van 6 januari 2012 tot en met 31 november 2016 van alle bankrekeningen die op haar naam zijn gesteld, zowel in China als in Nederland. Volgens de man kan alleen op die manier inzicht worden verkregen in het vermogen van de vrouw op de peildatum.
6. De vrouw weerspreekt dat zij vermogensbestanddelen zou hebben verzwegen. Zij stelt volledig en genoegzaam inzage te hebben gegeven in haar bankafschriften tot een half jaar voor de indiening van het echtscheidingsverzoek.
7. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij een rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden ter zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
8. In het onderhavige geval heeft de vrouw ingevolge artikel 1:83 BW een informatieplicht over het door haar gevoerde bestuur alsmede over de stand van de goederen en schulden van de gemeenschap. Naar het oordeel van het hof behelst artikel 1:83 BW niet de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording over het door haar gevoerde bestuur. Nu op de vrouw geen plicht rust tot het afleggen van rekening en verantwoording en zij bovendien reeds inzage heeft gegeven in haar bankafschriften met betrekking tot de in de verdeling te betrekken bankrekening(en) tot een halfjaar voor de indiening van het echtscheidingsverzoek en derhalve tot en met de peildatum van ontbinding, heeft de man geen rechtmatig belang bij de afgifte van de door hem verzochte bescheiden, zodat aan een van de voorwaarden van artikel 843a lid 1 Rv niet is voldaan. Het verzoek van de man dient dan ook te worden afgewezen en de bestreden beschikking in zoverre te worden bekrachtigd.

Opzettelijk verzwegen, zoekgemaakte of verborgen gemeenschapsgoederen?

9. De man doet een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW, waarin is bepaald dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoten.
Bedrag van € 132.77,-
10. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw in 2013 gelden tot een bedrag van in totaal € 132.775,- uit China op haar bankrekening heeft ontvangen. Volgens de man betreffen deze gelden de verkoopopbrengst van een woning van de vrouw in China. De vrouw heeft deze woning/verkoopopbrengst verzwegen, en doen voorkomen alsof zij de gelden van haar ouders had geleend om haar aandeel in de echtelijke woning van partijen te financieren, hetgeen niet het geval is, althans: niet is aangetoond door de vrouw dat deze gelden in de echtelijke woning van partijen zijn geïnvesteerd. Daarom vervallen deze gelden aan de man, dan wel dienen deze alsnog in de verdeling te worden betrokken. Volgens de man moet ervan uit worden gegaan dat de verkoopopbrengst van de woning van de vrouw in China op de peildatum 14 september 2015 nog tot de huwelijksgemeenschap behoorde.
11. De vrouw verweert zich daartegen als volgt. De in 2013 in China verkochte woning betrof een appartement op een universiteitsterrein, omdat de vrouw aldaar zou gaan werken. Deze woning is destijds door de ouders van de vrouw voor haar aangekocht en weer verkocht toen de vrouw in het buitenland verbleef. De vrouw heeft geen gelden uit de verkoop van dit appartement ontvangen. De vrouw heeft wel degelijk bij haar ouders geld geleend voor de aankoop van de voormalige echtelijke woning van partijen in [plaats] . De ouders hebben dit ook bevestigd in een verklaring. Bovendien heeft de vrouw deze lening met de man besproken, zodat de man daarvan op de hoogte is.
12. Het hof is van oordeel dat de man in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet heeft aangetoond dat op de peildatum een bedrag van € 132.775,- tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoorde. De enkele stelling dat zulks het geval zou zijn, volstaat niet. Het had voorts op de weg van de man gelegen om zijn stelling te onderbouwen door bijvoorbeeld stukken ter zake de financiering van de voormalige echtelijke woning over te leggen, waaruit de herkomst van de in de woning geïnvesteerde gelden had kunnen worden afgeleid. De man heeft zulks nagelaten. Evenmin heeft de man een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan betreffende de aanwezigheid van bovenvermelde gelden per peildatum. Hij geeft in zijn algemeen bewijsaanbod niet concreet aan op welke van zijn stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en wie daarover een verklaring zou kunnen afleggen. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat het gestelde bedrag van € 132.775,- op de peildatum geen deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap van partijen en derhalve niet in de verdeling dient te worden betrokken. Aan het beroep van de man op artikel 3:194 lid 2 BW komt het hof niet toe.
Bedrag van € 30.000,-
13. Volgens de man heeft de vrouw een vordering op haar ouders dan wel op een bank in China van € 30.000,-, die per peildatum geacht moet worden nog tot de huwelijksgemeenschap te behoren. De vrouw heeft dit bedrag zonder titel overgemaakt naar haar ouders in China en gedaan alsof het de terugbetaling op een lening van haar ouders betrof. Hierdoor heeft de vrouw het goed verzwegen en dient voormeld bedrag aan de man te vervallen, dan wel dient dit alsnog in de verdeling te worden betrokken.
14. De vrouw weerspreekt de stellingen van de man. Volgens de vrouw betrof de betaling van
€ 30.000,- - door haar uit overgespaard inkomen voldaan - wel degelijk de aflossing op een lening bij haar ouders. De man had nauwelijks inkomen. Alle lopende kosten werden door de vrouw betaald. Er waren geen gelden, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de vrouw een hypothecaire lening heeft moeten afsluiten voor een eigen woning in Nederland.
15. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat op de peildatum het bedrag van
€ 30.000,- deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap van partijen. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zulks het geval was. De man heeft zijn stellingen ter zake niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Uit de omstandigheid dat de vrouw bij de aankoop van haar nieuwe woning een levensverzekering voor een relatief laag bedrag heeft afgesloten, kan nog niet worden afgeleid dat zij het vermogen dat naar China is overgemaakt, heeft geïnvesteerd in die nieuwe woning, terwijl dit vermogen tot de huwelijksgemeenschap behoorde, zoals de man volgens de pleitnotities van zijn advocaat vermoedt (randnummer 10). De vrouw heeft ter terechtzitting genoegzaam verklaard hoe haar levensverzekering van € 39.000,- en hypothecaire lening van € 178.000,- tot stand zijn gekomen. De man heeft dit ook niet meer betwist. Het hof gaat op dezelfde gronden als vermeld in rechtsoverweging 12 voorbij aan het algemene bewijsaanbod van de man. Dit alles leidt tot de conclusie dat het bedrag van
€ 30.000,- op de peildatum niet tot de huwelijksgemeenschap behoorde en niet in de verdeling dient te worden betrokken. Aan het beroep van de man op artikel 3:194 lid 2 BW komt het hof wederom niet toe.
Woning in China
16. De man stelt dat de vrouw voor de helft eigenaar is van een in China gelegen onroerend goed. Hij legt de desbetreffende eigendomsakte over. Nu de vrouw dit vermogensbestanddeel heeft verzwegen, valt het goed toe aan hem, dan wel dient dit alsnog in de verdeling te worden betrokken, aldus de man.
17. De vrouw voert verweer als volgt. Zij heeft haar aandeel in de woning in China niet verzwegen. Zij was daarvan niet op de hoogte. Navraag bij haar ouders leerde de vrouw dat de door de man bedoelde woning de woning van haar ouders in China betreft. Deze woning is in 2003 door haar ouders gekocht en staat op naam van de vrouw en haar moeder, ieder voor de helft. Dit is een bekende constructie in China om bezit veilig te stellen na het overlijden. Pas na het overlijden van beide ouders zal het eigendom feitelijk overgaan op de vrouw, mits zij op dat moment in China woont. Op de eigendomsakte staat alleen de handtekening van haar vader. De vrouw heeft nooit betaald voor de aanschaf en het onderhoud van de woning. De man is er met zijn verzoek slechts op uit zo lang mogelijk in de voormalige echtelijke woning te kunnen blijven. Subsidiair betreft het aandeel van de vrouw in de woning in China geen feitelijk bezit maar een ‘schenking op papier’ Tevens betreft het een toekomstig bezit, een erfenis, die niet verdeeld kan worden bij echtscheiding. Bovendien heeft de vader van de vrouw bepaald dat de woning buiten iedere gemeenschap van goederen dient te blijven.
18. Het hof volgt de vrouw niet in haar verweer dat de Nederlandse rechter niet bevoegd zou zijn omtrent de juridische status van het onroerend goed in China te beslissen. Dat de woning in China is gelegen, maakt niet dat die niet tot de (Nederlandse) wettelijke gemeenschap van goederen zou behoren. Het onroerend goed valt naar het oordeel van het hof niet onder het bereik van artikel 4 lid 3 sub a Rv, naar welk artikel de vrouw verwijst om te onderbouwen dat de Nederlandse rechter niet bevoegd zou zijn omdat de woning buiten Nederland is gelegen. Immers, het verzoek van de man ter zake de woning in China betreft geen nevenvoorziening als bedoeld in het door de vrouw aangehaalde artikellid, aangezien deze woning niet de echtelijke woning van partijen betreft.
19. Het hof overweegt voorts als volgt. De vrouw heeft gesteld dat zij pas aanspraak kan maken op haar aandeel in de woning in China als haar beide ouders zijn overleden, alsmede dat haar vader heeft bepaald dat de woning buiten iedere gemeenschap van goederen dient te blijven. Deze stellingen zijn door de man betwist en naar het oordeel van het hof door de vrouw op geen enkele wijze onderbouwd. Behalve de in het geding gebrachte stukken biedt de vrouw geen bewijs aan. De overgelegde algemene verklaring van een Chinese advocaat, welke zich niet toespitst op het onderhavige onroerend goed, is in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende onderbouwing. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof dan ook niet aangetoond dat zij pas aanspraak kan maken op haar aandeel in de woning in China als haar beide ouders zijn overleden en evenmin dat in dat geval een uitsluitingsclausule zou gelden. Vast staat derhalve dat naar het in casu toepasselijke Nederlands recht het aandeel van de vrouw in de woning van haar ouders op de peildatum deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap van partijen.
20. Naar het oordeel van het hof heeft de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet aangetoond dat de vrouw ervan op de hoogte was dat zij op de peildatum een aandeel bezat in de woning van haar ouders en dat zij, dit wetende, dit opzettelijk heeft verzwegen. Nu de situatie als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW zich niet voordoet, dient het primaire verzoek van de man de vrouw te gelasten over te gaan tot de goederenrechtelijke levering aan de man - zonder verrekening van de waarde - van haar aandeel in de woning van haar ouders derhalve te worden afgewezen.
De man heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen, met alle middelen rechtens. In het bijzonder biedt de man aan te bewijzen dat de vrouw ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat zij geen vermogen meer bezit in China dat zij heeft verzwegen. Het hof is van oordeel dat dit bewijsaanbod niet ter zake dienend is, nog daargelaten dat het bewijsaanbod niet voldoende specifiek is. Immers, indien komt vast te staan dat de vrouw dit heeft verklaard, dan komt daarmee niet vast te staan dat de vrouw wist dan wel behoorde te weten dat zij (wel degelijk) vermogen zou hebben in China en dat zij dit dan opzettelijk heeft verzwegen (Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:565)
21. Dit alles leidt tot de conclusie dat het aandeel van de vrouw in de woning in China alsnog in de verdeling dient te worden betrokken. Het hof acht het redelijk en billijk om het aandeel in de woning in China toe te delen aan de vrouw nu het goed het meest met haar verbonden is. Het staat op haar naam en ligt in China, waar haar ouders wonen. De vrouw dient de helft van de waarde van haar aandeel in het onroerend goed per de datum van deze beschikking met de man te verrekenen.

Subsidiaire verzoek van de man

22. Het hof begrijpt het subsidiaire verzoek van de man aldus dat, indien het hof van oordeel is dat geen sprake is van verzwegen gemeenschapsgoederen als bedoeld in artikel 3:194 lid 2, de man verzoekt de door hem in dit hoger beroep gestelde vermogensbestanddelen alsnog in de verdeling te betrekken en voorts de voormalige echtelijke woning aan hem toe te delen, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw.
23. Nu het hof heeft geoordeeld dat de door de man gestelde geldbedragen niet tot de huwelijksgemeenschap behoren, dient zijn subsidiaire verzoek in zoverre te worden afgewezen. Zoals reeds in r.o 21 is overwogen, zal het aandeel van de vrouw in de woning in China alsnog in de verdeling worden betrokken.
24. Wat de voormalige echtelijke woning betreft, is in eerste aanleg is overwogen en beslist dat die woning, waarin de man thans nog verblijft, zo spoedig mogelijk moet worden verkocht en dat de per saldo verkoopopbrengst minus de aan de verkoop verbonden kosten door partijen bij helfte moet worden gedeeld.
25. De man stelt zich op het standpunt dat - nu de volgens hem door de vrouw verzwegen vermogensbestanddelen aan hem toekomen, dan wel nog in de verdeling moeten worden betrokken - hij financieel in staat is de voormalige echtelijke woning te [plaats] over te nemen. Hij verzoekt dan ook deze woning alsnog aan hem toe te delen onder de verplichting de waarde met de vrouw te verrekenen
26. De vrouw stelt dat de man nauwelijks inkomen heeft en niet in staat zal zijn aan haar haar deel van de waarde van de woning uit te keren. Daarnaast heeft de man zijn financiële mogelijkheden niet onderbouwd. De vrouw verzoekt het hof bij wijze van voorlopige voorziening alvast een beslissing te nemen over de door de man gewenste verdeling van de voormalige echtelijke woning.
27. Het hof overweegt als volgt. Nu bovenvermeld verzoek van de vrouw in de onderhavige procedure beoordeeld wordt, heeft zij geen belang meer bij de verzochte voorlopige voorziening ter zake. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
28. Het hof overweegt voorts dat in hoger beroep niet is gebleken dat de man thans wel in staat zou zijn het aandeel van de vrouw in de voormalige echtelijke woning te financieren. Immers, gesteld noch gebleken is dat sinds de procedure in eerste aanleg zijn inkomenspositie is verbeterd. Daarnaast behoren, zoals hiervoor is overwogen, de door hem gestelde geldbedragen niet tot de huwelijksgemeenschap en is onzeker op welke termijn de man zijn aandeel in de waarde van het aandeel van de vrouw in de woning in China zal ontvangen. De bestreden beschikking dient ter zake de verdeling van de voormalige echtelijke woning derhalve te worden bekrachtigd.
29. Het hof ziet geen aanleiding voor de door de vrouw verzochte gebruiksvergoeding, nu tussen partijen niet in geschil is dat de man op een bestaansminimum leeft. Zoals reeds is overwogen, stelt de vrouw in haar verweerschrift dat de man nauwelijks inkomen heeft. Ook heeft zij in eerste aanleg erkend dat de man de volledige eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning voldoet. Onder deze omstandigheden acht het hof een door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

Proceskosten

30. Nu de onderhavige zaak van familierechtelijke aard is, ziet het hof geen aanleiding voor de door partijen verzochte proceskostenveroordeling. Het hof zal de kosten van het hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Om diezelfde reden zal het hof de proceskostencompensatie in eerste aanleg bekrachtigen.
31. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen en, in aanvulling daarop:
deelt het aandeel van de vrouw in de woning in China: [adres] , toe aan de vrouw, onder de verplichting de helft van de waarde per de datum van deze beschikking van haar aandeel in dit onroerend goed aan de man te betalen;
deelt aan de man toe een vordering wegens onderbedeling inzake de verdeling van voormeld aandeel in de woning in China:
wijst het verzoek van de vrouw om een gebruiksvergoeding af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.H.N. Stollenwerck en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2017.