ECLI:NL:GHDHA:2017:2319

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
200.185.035
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid bij wegslepen van camper

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor de schade die [appellant] heeft geleden na het wegslepen van zijn camper. [geïntimeerde] is eigenaar van een parkeerterrein waar [appellant] zijn camper had geparkeerd. De camper werd op 7 oktober 2014 door [bedrijf 2] weggesleept naar een carpoolplaats, waar deze op 11 oktober 2014 uitgebrand werd teruggevonden. [appellant] heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade, die door een taxatiebureau op € 7.250,00 is vastgesteld. De kantonrechter oordeelde dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld door de camper zonder toestemming van [appellant] te laten wegslepen, maar wees de vordering af omdat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd dat het wegslepen had bijgedragen aan de schade door brand.

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend. Het hof heeft geoordeeld dat de maatstaf van artikel 6:99 BW niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van meerdere oorzaken voor de schade. Het hof is van mening dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door de camper te laten wegslepen zonder de juiste procedures te volgen. Het hof heeft [appellant] toegelaten om bewijs te leveren dat hij en zijn echtgenote de camper niet hebben aangetroffen op de carpoolplaats waar deze was achtergelaten. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden tot na de bewijsvoering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.185.035/01
Rolnummer rechtbank : 4035098 CV EXPL 15-2993

arrest van 1 augustus 2017

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen

[bedrijf 1],

gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P.J. van Goor te Wijchen.

Het geding

Voor het verloop van de procedure tot 1 maart 2016 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat arrest heeft het hof een comparitie van partijen bevolen. Deze comparitie, waarvan (summier) proces-verbaal is opgemaakt, is gehouden op 21 april 2016. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven (met producties) drie grieven gericht tegen het vonnis van 31 december 2015 van de rechtbank Rotterdam, hierna: het bestreden vonnis. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord (met producties) de grieven bestreden. Daarna heeft [appellant] nog een akte genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte. Ten slotte is arrest bepaald.

De beoordeling

1.1.
In deze zaak gaat het om het volgende.
[geïntimeerde] is eigenaar van het parkeerterrein aan de Spijksedijk te Gorinchem. Het parkeerterrein is onderdeel van een meubelboulevard/kantorencomplex. [appellant] had op dit parkeerterrein zijn camper geparkeerd. Deze camper is door [bedrijf 2] op 7 oktober 2014 weggesleept naar carpoolplaats Avelingen Oost (Gorinchem).
1.2.
Op 11 oktober 2014 is de camper uitgebrand teruggevonden op carpoolplaats Avelingen West (Gorinchem). [appellant] heeft diezelfde dag aangifte van brandstichting gedaan bij de politie.
1.3.
[het taxatiebureau] heeft de schade getaxeerd op een bedrag van € 7.250,00. [appellant] heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van het verloren gaan van de camper door de brand.
1.4.
[geïntimeerde] en [bedrijf 3] hebben een gezamenlijk door hen ondertekende “wegsleepverordening” opgesteld waarin, voor zover van belang, is bepaald:
“Gelet op het ingestelde (lang) parkeerverbod en de exclusief aan huurders ter beschikking gestelde gereserveerde parkeerplaatsen op eigen terreinen van [geïntimeerde] binnen of buiten de gemeente Gorinchem geeft ondergetekende([geïntimeerde], toevoeging hof)
aan gerechtigd te zijn tot het besluit wegslepen voertuigen welke niet het eigendom zijn.
(…)
Wanneer gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot verwijderen van voertuigen zal immer een vertegenwoordiger van [geïntimeerde] aanwezig zijn. De vertegenwoordiging van [geïntimeerde] zal een getekende verklaring of een officieel verzoek tot wegslepen aan de medewerker van [bedrijf 3] afdeling Takel en Berging overhandigen.
(…)
Alle vervolgschade en claims welke uit de door berger ondernemen acties voortvloeien zijn voor verantwoording en kosten van de opdrachtgever [geïntimeerde]”
2.1.
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 7.987,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2014 en de proces- en nakosten met rente. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat het parkeerterrein een openbare weg is, dat [geïntimeerde] door de camper te laten wegslepen in beginsel onrechtmatig heeft gehandeld en dat, indien het onrechtmatig verplaatsen van de camper heeft bijgedragen aan de mogelijkheid dat de camper door brand zou worden beschadigd, [geïntimeerde] ingevolge artikel 6:99 BW in beginsel aansprakelijk is voor de gehele schade. Vervolgens heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld dat [geïntimeerde] door het verplaatsen van de camper heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade door de brand en heeft hij de vordering afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
3.1.
Grief 1 is gericht tegen de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding. [appellant] stelt dat de onrechtmatigheid van het handelen van [geïntimeerde] vast staat: [geïntimeerde] was niet gerechtigd de camper weg te slepen zonder te berichten waar naartoe en hij heeft zich niet als goed huisvader gedragen. [appellant] voert aan dat de kans op schade door het laten wegslepen van de camper naar de carpoolplek aanzienlijk is toegenomen. Het parkeerterrein is goed verlicht, er hangen camera’s, vanaf de weg, fietspad en trottoir is het parkeerterrein goed zichtbaar door lage hekken en lage beplanting, er komt veel verkeer langs, er rijdt beveiliging rond, de winkeltijden van de aanwezige winkels zijn vrij ruim, zeker van de bedrijven als Gamma en Praxis (van 9.00 uur tot 21.00 uur), en er zijn veel andere mensen die daar vanwege het gratis parkeren hun auto parkeren. De carpoolplaats daarentegen ligt afgelegen en is vrij donker. Met grief 2 stelt [appellant] het causaal verband aan de orde. Hij betoogt dat door het handelen van [geïntimeerde] een aanzienlijke kans is ontstaan op schade door derden, welk risico voor rekening van [geïntimeerde] dient te komen en welke kans ook is verwezenlijkt door de brandstichting. Grief 3 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de juridische grondslag artikel 6:99 BW betreft. [appellant] stelt dat dit onjuist is omdat het in deze zaak niet gaat om afzonderlijk werkende oorzaken waarbij niet duidelijk is welke gebeurtenis de schade daadwerkelijk heeft veroorzaakt.
3.2.
Het hof zal eerst grief 3 bespreken. Met [appellant] is het hof van oordeel dat de maatstaf van artikel 6:99 BW in de onderhavige kwestie niet speelt. Zoals [appellant] met juistheid heeft aangevoerd is er geen sprake van schade die veroorzaakt kan zijn door verschillende (twee of meer) gebeurtenissen en wel zo dat de gehele schade door elk van die gebeurtenissen afzonderlijk kan zijn veroorzaakt. De brandstichter heeft weliswaar de schade veroorzaakt, maar dat heeft kunnen gebeuren doordat [geïntimeerde] de camper heeft doen wegslepen naar de betreffende carpoolplaats waar de brand is gesticht. [geïntimeerde] en de brandstichter zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor de ingetreden schade, zij het op andere gronden. Het is vervolgens aan [appellant] om te bepalen wie hij voor de schade aansprakelijk wenst te houden. In zoverre slaagt de grief.
3.3.
De grieven 1 en 2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof is met de kantonrechter en [appellant] van oordeel dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming van [appellant] zijn camper te doen wegslepen van het parkeerterrein naar de carpoolplaats. Het mag zo zijn dat de camper niet (zo lang) op het parkeerterrein had mogen staan (over de tijdsperiode twisten partijen), maar dan was het aan [geïntimeerde] om de daarvoor geëigende paden te bewandelen, te weten de eigenaar van de camper verzoeken de camper van het parkeerterrein te verwijderen of de politie of de gemeente inschakelen met het verzoek handhavend op te treden. [geïntimeerde] heeft echter gekozen voor een (ontoelaatbare) vorm van eigenrichting. [geïntimeerde] kan in elk geval aan de door hem en [bedrijf 3] opgestelde “wegsleepverordening” haar bevoegdheid daartoe niet ontlenen. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat [appellant] onbetwist heeft gesteld dat er geen waarschuwingsborden hingen dat slechts beperkt parkeren is toegestaan en dat niet is aangegeven dat er een wegsleepregeling geldt. Het primaire verweer, inhoudende dat [geïntimeerde] en [bedrijf 3] niet vereenzelvigd mogen worden omdat [bedrijf 3] de camper heeft weggesleept en op de carpoolplaats heeft geparkeerd en niet [geïntimeerde], snijdt geen hout. Het is immers [geïntimeerde] zelf die onrechtmatig heeft gehandeld door [bedrijf 3] opdracht te geven de camper weg te slepen. In zoverre is er geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:171 BW.
3.4.
Vervolgens ligt de vraag voor of er een causaal verband bestaat tussen deze normschending - het doen wegslepen van de camper - en de opgetreden schade. Het causale verband als bedoeld in artikel 6:162 lid 1 BW (het conditio sine qua non-verband), waar het hier om gaat, moet worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de onrechtmatige gedraging achterwege was gebleven. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het causaal verband ontbreekt omdat de camper (uitgebrand) is aangetroffen op carpoolplaats Avelingen West terwijl de camper door [bedrijf 3] is weggesleept naar carpoolplaats Avelingen Oost. In dit verband heeft [geïntimeerde] gesteld dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat (een bekende van dan wel de echtgenote van) [appellant] de camper tussen 8 en 11 oktober heeft aangetroffen op carpoolplaats Avelingen Oost en deze vervolgens naar carpoolplaats Avelingen West heeft verplaatst. Het vermoeden wordt volgens [geïntimeerde] gesterkt door het feit dat de heer [naam] op 22 oktober 2014 de parkeervergunning van de camper aantrof in een andere auto die op dat moment voor de woning van [appellant] stond geparkeerd en dat het kenteken van de parkeervergunning niet overeen kwam met dat van de auto waar deze in lag. De parkeervergunning lag ten tijde van het wegslepen in de camper en zou derhalve bij de brand verloren moeten zijn gegaan, aldus [geïntimeerde]. Voorts stelt [geïntimeerde] dat een medewerker van haar tussen 8 en 11 oktober 2014 de camper nog op de carpoolplaats heeft zien staan. [appellant] heeft hiertegen ingebracht dat hij en zijn echtgenote weliswaar op 8 oktober 2014 op de hoogte zijn gebracht van het feit dat de camper was achtergelaten op carpoolplaats Avelingen Oost, maar dat zijn echtgenote op beide carpoolplaatsen (en verschillende industrieterreinen) heeft gekeken en de camper daar niet heeft aangetroffen. Het verweer van [geïntimeerde] zou kunnen slagen indien komt vast te staan dat – nadat de camper door [bedrijf 3] was achtergelaten op carpoolplaats Avelingen Oost – (de echtgenote van) [appellant] de camper naar de andere carpoolplaats (Avelingen West) heeft verplaatst of heeft doen verplaatsen. In dat geval is namelijk de causale keten doorbroken omdat de schade dan niet is veroorzaakt doordat [geïntimeerde] [bedrijf 3] de camper heeft laten wegslepen.
3.5.
Nu [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd het conditio sine qua non-verband heeft betwist en op [appellant] ingevolge artikel 150 Rv de bewijslast drukt, zal het hof [appellant] toelaten te bewijzen dat, nadat hij en zijn echtgenote op 8 oktober 2014 op de hoogte zijn gebracht van het feit dat de camper was weggesleept naar carpoolplaats Avelingen Oost, de echtgenote van [appellant] de camper daar niet heeft aangetroffen.
3.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden tot na de bewijsvoering als bedoeld onder 3.5.

Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe te bewijzen dat hij en/of zijn echtgenote de camper tussen 8 oktober en 11 oktober 2014 niet heeft/hebben aangetroffen op carpoolplaats Avelingen Oost;
bepaalt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. T.G. Lautenbach op
18 september 2017om
10 uur;
bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden september tot en met november 2017, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.G. Lautenbach, J.J. van der Helm en P. Glazener en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.