Uitspraak
1.[naam 1] ,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
appellant in het incidenteel appel,
1.Het geding
2.De feiten
[appellant] is vanaf 14 mei 1992 tot de datum van het faillissement bestuurder van Soxx geweest.
“beheervoering, management over andere ondernemingen, het sluiten van lijfrenteovereenkomsten, en het beleggen van vermogen.”
3.Vorderingen en oordeel rechtbank
- een bedrag gelijk aan het tekort in het faillissement van Soxx, zoals dat blijkt uit het proces-verbaal van de verificatievergadering, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk acht;
- een voorschot op de faillissementskosten ten belope van € 16.317,29;
- de proceskosten, en
- de nakosten.
4.Beoordeling van het hoger beroep
Relevante feiten
Deponeringsplicht 2:394 BW
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat van een onbelangrijk verzuim, in beide gevallen, geen sprake is, zodat het kennelijk onbehoorlijk bestuur reeds op deze grond vast staat. Het hof motiveert dat als volgt.
Als het hof van de juistheid van die stelling van [appellanten] uitgaat en er bovendien vanuit gegaan moet worden dat deponering zonder tussenkomst van het trustkantoor niet mogelijk was, dan doet dat niet af aan kennelijke onbehoorlijkheid van het bestuur. Naar het oordeel van het hof diende het bestuur voor de nakoming van een dergelijke essentiële verplichting middelen beschikbaar te houden. Als Soxx (zelfs) die middelen niet beschikbaar had of kon maken, dan had de vennootschap op het moment waarop publicatie van de jaarrekening 2007 uiterlijk diende plaats te vinden al geen bestaansrecht meer en had het bestuur onverwijld moeten aansturen op liquidatie, in of buiten faillissement. Dat is niet gebeurd.
Administratieplicht
[appellanten] brengt naar voren dat Soxx louter een houdstermaatschappij is: de vennootschap is een pensioen BV en houdster van deelnemingen in het kader waarvan ook de financiering voor de deelnemingen werd verzorgd. In die vennootschap gebeurde daarom weinig, aldus [appellanten] Getuige [getuige] verklaarde dat het ging om 15 bankafschriften (circa 50 mutaties) en 10 inkoopfacturen per jaar. [appellanten] stelt dat de zes ordners de volledige administratie vormen en dat deze, in het licht van het bepaalde in artikel 2:10 BW toereikend is.
De curator stelt dat hem geen boekhouding, en zeker geen deugdelijke boekhouding, ter beschikking is gesteld door [appellanten] Hij heeft wel een aantal harde schijven ontvangen, maar die waren onleesbaar. Verder ontving hij zes ordners, en wel kort voor de comparitie van partijen in het geding in eerste instantie. Over de inhoud van die ordners (die in hoger beroep ter griffie van het hof zijn gedeponeerd) zegt de curator dat hij geen koppeling kan maken met de jaarstukken; hij kan er niet uit opmaken welke vorderingen en schulden Soxx ten tijde van de faillietverklaring had. Hij kan dus ook niet vaststellen op welke gelieerde vennootschap of vennootschappen Soxx vorderingen had.
Voor zover de ordners geen complete administratie van Soxx bevatten geldt dat het ontbreken van een deugdelijke administratie toe te rekenen valt aan het bestuur van Soxx. Dat heeft er op toe te zien dat de administratie, digitaal of niet, te allen tijde raadpleegbaar is en bij faillietverklaring aan de curator – in haar faillissement – kan worden overgedragen.
Het hof acht overigens voorshands aannemelijk dat – anders dan de curator bepleit – Soxx het karakter had van een houdstermaatschappij: een vennootschap die zich (nagenoeg) geheel bezighoudt met het beheer en de financiering van groepsmaatschappijen en hun deelnemingen (zie in dit verband het bepaalde in artikel 2:153/263 lid 3 aanhef en onder b BW). Het is in dat licht niet verwonderlijk dat, zoals in het relaas van [appellanten] besloten ligt, de boekhouding van Soxx zeer bescheiden van omvang is geweest.
Het hof volgt de curator niet in zijn verwijt dat de administratie van Soxx reeds niet voldoet omdat deze geen inzicht biedt in de vermogenspositie van haar dochteronderneming(-en). Het stellen van een dergelijke eis aan de inhoud van de boekhouding van een moedermaatschappij kan niet (zonder meer) gebaseerd worden op het bepaalde in art. 2:10 BW. Dat laat onverlet dat van het bestuur van een vennootschap die aan het hoofd van een groep van vennootschappen staat en aan die groep leiding geeft, verlangd kan worden dat het voldoende zicht heeft op de financiële gang van zaken bij groepsmaatschappijen; heeft het dat zicht niet, dan kan sprake zijn van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. Maar de curator heeft niet, en in ieder geval niet voldoende, onderbouwd, gesteld dat het bestuur van Soxx niet voldoende geïnformeerd was over de gang van zaken bij – onder andere – TAG.
Weerlegging vermoeden causaal verband?
Deze grief treft doel, zoals het hof hieronder zal motiveren.
De teruglopende vraag naar software en consultancy leidde tot een aanzienlijke omzetreductie bij TAG, aldus [appellanten] In 2007 bedroeg de omzet van TAG € 1,130 mio., in 2008 was die omzet € 1,169 mio., terwijl de omzet in 2009 nog maar € 396.000,-- en in 2010 € 242.000,-- beliep. De financiële verslaglegging van TAG heeft [appellanten] overgelegd en daaruit vindt de gestelde terugloop van de omzet bevestiging.
heeft beschreven dat TAG in 2009 bij de afdeling ‘bijzonder beheer’ van haar bank, de Rabobank, is ondergebracht. De bank bracht, gezien het toegenomen risico, het krediet van TAG terug van € 550.000,-- in 2008 tot € 350.000,-- in november 2009, terwijl onder meer zowel Soxx als [appellant] zich borg dienden te stellen en hebben gesteld voor dat laatstgenoemde bedrag om continuering van de kredietrelatie veilig te stellen.
C.G. Dolman Beheer BV (Dolman BV) heeft in juni 2009 een lening verstrekt aan TAG en Soxx, ter hoogte van € 62.500,--. De management fee, waarop Soxx jegens TAG aanspraak kon maken, werd in steeds mindere mate voldaan, omdat TAG niet in staat was die fee (volledig) te voldoen.
Nadat gebleken was dat de bank niet bereid was tot verruiming van het krediet en de opdrachten in de loop van 2010 verder slonken is uiteindelijk het faillissement aangevraagd.
Gezien de verbondenheid van Soxx voor (een aantal substantiële) schulden van TAG ging Soxx met TAG ten onder, zo moet het relaas van [appellanten] worden begrepen.
De curator blijft benadrukken dat Soxx, volgens de stelling van [appellanten] , louter een houdstervennootschap was. Daarvan uitgaande, aldus de curator, liep Soxx geen enkel risico, omdat zij – in de visie van de curator – alleen aandelen hield, die dus hoogstens waardeloos zijn geworden. Zoals hiervoor al kort aan de orde kwam: naar het oordeel van het hof ziet de curator over het hoofd dat een houdstermaatschappij zich ook zeer wel kan bezighouden met de financiering van dochtervennootschappen en zich hoofdelijk kan – en vaak zal – verbinden voor verplichtingen van groepsvennootschappen. Dat is hier, zoals blijkt uit de zojuist kort weergegeven beschrijving van het betoog van [appellanten] , ook gebeurd, in ieder geval tegenover de bank en tegenover Dolman BV. Het standpunt van de curator, die naar voren brengt dat hij door het ontbreken van een deugdelijke administratie geen zicht kreeg op de geldstromen van TAG naar Soxx, is niet goed te begrijpen als het voorgaande in ogenschouw wordt genomen. Het deficit van TAG moest, gezien de verbondenheid van Soxx voor substantiële schulden van TAG, immers leiden tot het faillissement van Soxx omdat deze vennootschap zelf geen omzet genereerde en alleen beschikte over vorderingen op gelieerde vennootschappen (uitsluitend of vooral op TAG, begrijpt het hof) die oninbaar waren. Dat wellicht voor de curator niet duidelijk is geworden hoe het verloop van die vorderingen van Soxx op de verbonden rechtspersonen – met name TAG – was, kan daar niet aan afdoen.
Aldus is het faillissement van Soxx het gevolg van onbehoorlijk bestuur bij TAG, aldus de curator.
Tot slot merkt het hof nog op dat het ‘toerekenen’ van kennelijk onbehoorlijk bestuur bij TAG aan het bestuur van Soxx al niet goed denkbaar is in een geval als het onderhavige waarin alleen [appellant] bestuurder was bij TAG, terwijl [appellant] en [appellante] tezamen (in ieder geval tot januari 2010) het bestuur van Soxx vormden. Voor zover de curator bepleit dat misstappen van [appellant] bij TAG mede toe te rekenen zijn aan [appellante] , als bestuurder van Soxx, gaat dat betoog niet op.
Onrechtmatige daad
Deze visie van de curator deelt het hof niet. Het hof stelt voorop dat de curator in deze procedure (primair) heeft gevorderd vergoeding van het boedeltekort; hij heeft geen stellingen ontwikkeld over schade die zou zijn veroorzaakt door onrechtmatig handelen van de bestuurders van Soxx. Dat zou toewijzing van de vordering al lastig maken. Maar bovendien is niet in te zien dat een onbehoorlijke taakvervulling, dat wil zeggen de niet nakoming van een verplichting tegenover de rechtspersoon, zonder meer een onrechtmatige daad tegenover de gezamenlijke crediteuren van de vennootschap oplevert. Crediteuren van de rechtspersoon behoren, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet tot degenen wier belangen beschermd worden door de in art. 2:9 BW verankerde gedragsnorm voor bestuurders. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
Strijd met statutaire doelomschrijving
Het enkele feit dat Soxx is aangeduid als een houdstermaatschappij betekent niet dat zij in strijd met haar statutaire doelomschrijving handelt door het aangaan van financieringsovereenkomsten. Verder is zonder nadere onderbouwing van het betoog niet in te zien dat – al aangenomen dat daarvan sprake was – handelen in strijd met de zogenoemde Beklamelnorm in de relatie tot één of meer crediteuren, onbehoorlijke taakvervulling tegenover de rechtspersoon impliceert. De stelling van de curator dat Soxx niet over financiële middelen beschikte omdat zij zelf geen activiteiten verrichtte snijdt geen hout: niet is uitgesloten dat Soxx over financiële middelen kon beschikken door managementvergoedingen (die TAG ook feitelijk heeft voldaan, aldus [appellanten] ), dividend, verkoop van een dochter of een lening bij een bank.
Een vraag waar het hof niet aan toekomt is welke schade Soxx lijdt als gevolg van het verweten handelen, een aspect waar de curator in het geheel niet op in is gegaan.
Slotsom
De curator zal alsnog worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste instantie. Ook de kosten in hoger beroep, zowel in het principaal als in het incidenteel appel, komen voor rekening van de curator. De veroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.