ECLI:NL:GHDHA:2017:2316

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
2200470514
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake mishandeling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2014. De verdachte, een moeder, werd beschuldigd van het jarenlang mishandelen van haar vier minderjarige kinderen. De mishandelingen vonden plaats tussen 27 november 2007 en 18 januari 2012 in Oud-Beijerland. De verdachte heeft haar kinderen met verschillende voorwerpen en met de hand geslagen, wat leidde tot pijn en letsel bij de kinderen. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van de feiten, de impact op de kinderen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen. De verdachte heeft geen eerdere strafbare feiten gepleegd en werkt actief mee aan therapie. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar heeft dit niet als reden voor een lagere straf genomen, aangezien de verdachte al tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004705-14
Parketnummer: 11-860362-12
Datum uitspraak: 11 augustus 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte]

geboren te [geboorteplaats en geboorteland] op [geboortedatum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 juli 2017 en 28 juli 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken, waarbij het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks in de periode van 27 november 2007 tot en met 18 januari 2012 te Oud-Beijerland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk mishandelend haar/hun kind(eren), en/of broertje(s) althans een of meerdere perso(o)n(en) die aan haar/hun zorg was/waren toevertrouwd, te weten:
- [ kind I], geboren op [geboortedatum] en/of
- [ kind II], geboren op [geboortedatum] en/of
- [ kind III], geboren op [geboortedatum] en/of
- [ kind IV], geboren op [geboortedatum] en/of
- [ kind V], geboren op [geboortedatum] en/of
- [ kind VI], geboren op [geboortedatum] en/of
- [ kind VII], geboren op [geboortedatum] en/of
- [ kind VIII], geboren op [geboortedatum] en/of
- [ broer I], geboren op [geboortedatum] en/of
- [ broer II], geboren op [geboortedatum]
zijnde haar/hun, verdachtes, zoon(s) en/of dochter(s) en/of broertje(s), althans een of meerdere perso(o)n(en) die aan haar/hun, verdachtes, zorg was/waren toevertrouwd, dagelijks, althans meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben
geslagen (met een of meerdere voorwerp(en)),
te weten met:
- een (gebroken) (houten en/of metalen) bezemsteel en/of - een (tafel)poot en/of
- de poot van een (oud) bed en/of
- een (paardrij)zweepje, althans een paardenstokje, en/of - een boek en/of een schoen en/of
- een (dubbelgevouwen) snoer van een (telefoon)oplader,
althans met (een) voorwerp(en) en/of met de hand(en),
en/of gestompt en/of geduwd en/of getrapt en/of geschopt op/tegen hoofd en/of gezicht en/of romp en/of rug en/of bil(len) en/of be(e)n(en) en/of knie(en) en/of arm(en) en/of hand(en) en/of voet(en), althans het lichaam,
en/of gebrand
- met een stijltang en/of (een) (verwarmd(e)/verhit(te)) stokje(s) en of heet water
op/tegen/bij hoofd en/of gezicht en/of o(o)g(en) en/of romp en/of schouder(s) en/of be(e)n(en) en/of arm(en) en/of voet(en),
waardoor deze letsel, te weten:
- een gebroken pink en/of
- ( een) litteken(s) en/of
- ( een) (brand)wond(en)
heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 27 november 2007 tot en met
18 januari 2012 te Oud-Beijerland opzettelijk mishandelend haar kinderen, te weten:
- [ kind I], geboren op [geboortedatum] en
- [ kind II], geboren op [geboortedatum] en
- [ kind V], geboren op [geboortedatum] en
- [ kind VI], geboren op [geboortedatum]
zijnde haar, verdachtes, dochters
respectievelijk zoonsmeermalen heeft geslagen met een of meerdere voorwerp(en)
en/of met de hand(en) tegen het lichaam, waardoor deze
pijn hebben ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan het mishandelen van vier van haar minderjarige kinderen door hen met verschillende voorwerpen en/of met de hand(en) te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte gedurende lange tijd voor haar kinderen een onveilige en bedreigende situatie geschapen en hen pijn gedaan, terwijl deze kinderen er juist op moesten kunnen rekenen dat hun moeder hen zou beschermen en geborgenheid zou bieden. Het is algemeen bekend dat de gevolgen van kindermishandeling doorgaans zeer schadelijk voor de ontwikkeling zijn en tot (ver) in de volwassenheid negatief kunnen doorwerken. Ook in de samenleving roepen feiten als deze gevoelens van afschuw, geschoktheid en onbegrip op.
Het hof heeft er kennis van genomen dat de verdachte, afgaande op het op haar naam gestelde uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 juni 2017, niet eerder met justitie of politie in aanraking is geweest.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de aannemelijk geworden omstandigheid dat de verdachte actief meewerkt aan een multidimentionele familietherapie, alsmede met de relatieve ouderdom van de feiten.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal een aanzienlijk deel daarvan voorwaardelijk opleggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
Op 19 juni 2012, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld, is de redelijke termijn aangevangen. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 oktober 2012 is de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden in verband met de omstandigheid dat het onderzoek nog niet was afgerond.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is op die terechtzitting geschorst. Op de terechtzitting van 8 oktober 2014 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgehad, waarna op 22 oktober 2014 – ruim 28 maanden na de inverzekeringstelling - vonnis is gewezen.
Op 4 november 2014 heeft de officier van justitie tegen het op 22 oktober 2014 gewezen vonnis hoger beroep ingesteld. Op 20 februari 2015 zijn de stukken van het geding bij de griffie van het gerechtshof ingekomen.
De aanzegging hoger beroep is op 10 juli 2015 aan de verdachte in persoon uitgereikt.
Op verzoek van de advocaat-generaal heeft in hoger beroep nog nader onderzoek plaatsgehad. Op de terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2017 en 28 juli 2017 heeft de inhoudelijk behandeling van de zaak plaatsgehad, waarna op 11 augustus 2017 – ruim 33 maanden na het instellen van het hoger beroep - arrest wordt gewezen.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, stelt het hof vast dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, zowel in de afzonderlijk procesfasen, als voor wat betreft de totale duur.
Het hof zal evenwel met deze constatering volstaan, nu het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf door de verdachte reeds in voorlopige hechtenis is ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk, mr. A.J.M. Kaptein en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 augustus 2017.