Omgangsregeling
12. De vader voert ten aanzien van de omgangsregeling het volgende aan. De huidige co-ouderschapsregeling is schadelijk voor de minderjarige, nu hij aantoonbaar last heeft van de gespleten opvoedingssituatie waarin hij opgroeit. De wijze waarop de moeder hem betrekt in haar frustraties over de vader en de minderjarige onder druk zet om zich primair loyaal te tonen aan haar en zijn Amerikaanse identiteit is een vorm van structurele psychische kindermishandeling. De minderjarige raakt onzeker, aldus de vader. In het streven naar gelijkwaardigheid is door de rechtbank over het hoofd gezien dat de minderjarige hierdoor maximaal wordt blootgesteld aan de strijd tussen de ouders. Een co-ouderschapsregeling is dan ook de slechtste keuze voor een kind in een conflictueuze situatie omdat deze regeling maximale afstemming vraagt. De vader geeft hierbij als voorbeeld aan dat hij de minderjarige inschrijft voor voetbal terwijl de moeder hem inschrijft voor basketbal. Verder waren er conflicten tussen de ouders over zwemles, schoolkeuze, tandarts, huisarts en de naschoolse opvang.
13. De rechtbank heeft volgens de vader ten onrechte overwogen dat er geen gegronde wijzigingen van omstandigheden zijn aangevoerd als grondslag voor aanpassing van de huidige co-ouderschapsregeling. De vader voert hiertegen verweer en stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het klemcriterium onjuist heeft toegepast, aangezien dit criterium dient te worden gebruikt voor gezagskwesties. Voorts stelt de vader dat het verwachte positieve effect op de negatieve proceshouding van de moeder is uitgebleven, nu zij haar strijd om het gezag voortzet en de minderjarige zich daar inmiddels van bewust is. Tevens is de vader van mening dat er onvoldoende is stilgestaan bij de door hem aangevoerde signalen van fysieke mishandeling door de moeder van de minderjarige. De huidige situatie bedreigt volgens de vader de minderjarige in zijn ontwikkeling en er dient in zijn belang een eind te komen aan de blootstelling aan de beschadigende situatie van disfunctioneel co-ouderschap.
14. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft gezwegen over de door de vader aangedragen aanwijzingen voor het beschadigende gedrag van de moeder. Naar zijn mening zijn er voldoende aanwijzingen voor (structurele) mishandeling door de moeder.
Geforceerd disfunctionerend co-ouderschap moet volgens de vader worden gezien als een vorm van kindermishandeling. De overweging van de rechtbank dat de raadsonderzoekers de wens van de minderjarige om de ene week bij zijn vader en de andere week bij zijn moeder te zijn als authentiek hebben ervaren, is volgens de vader een waardeoordeel dat niet is terug te vinden in het raadsadvies. De minderjarige is acht jaar oud en volgens de vader behoren volwassenen de verantwoordelijkheid en het inzicht te hebben om te bepalen welke regeling het beste is.
15. De rechtbank heeft volgens de vader nagelaten te motiveren op grond waarvan de moeder zonder instemming van de gezagsouder haar omgangsregeling eenzijdig kan vaststellen in de oneven jaren. De moeder doet voorkomen dat de conflicten over het schema worden veroorzaakt door de vader die zijn gezagspositie misbruikt. De vader betwist dit.
16. De moeder stelt zich op het standpunt dat een onderzoek is geboden naar welke omgangsregeling het meest in het belang van de minderjarige is. Volgens de moeder heeft de raad dit ook geadviseerd. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) lijkt moeder de meest aangewezen instelling hiervoor. Volgens de moeder dateren de problemen van de minderjarige al sinds het uiteengaan van partijen en zijn deze problemen sindsdien alleen maar toegenomen. Voor zover de moeder kan overzien, zijn de problemen van de minderjarige deels kindeigen, mogelijk ingegeven door het huiselijk geweld dat hij heeft meegemaakt en/of het pedagogisch opvoedingsklimaat waarin hij verkeert, en deels doordat hij dat wat hij ervaart niet kan rijmen met wat hem wordt verteld. De problemen van de minderjarige vergen professionele begeleiding en de vader staat die in de weg. De vader staat ook niet toe dat de minderjarige wordt betrokken in hulpverlening betreffende de gedragsproblemen die de moeder bij de minderjarige ervaart.
17. Alvorens de omgang tussen de moeder en de minderjarige te verminderen dan wel te wijzigen, dient te worden onderzocht wat het probleem is, waardoor het probleem wordt veroorzaakt en wat de beste oplossing voor het probleem is. De moeder deelt het oordeel van de rechtbank dat niet te verwachten is dat wijziging van de omgangsregeling ertoe zal leiden dat partijen hun strijd staken en dat de situatie in die zin voor de minderjarige zal verbeteren. De door de vader verzochte omgangsregeling zal juist aanleiding geven tot (verdere) uitvoeringsproblemen, aldus de moeder.
18. De moeder voert aan dat sinds de vader is belast met het ouderlijk gezag, van de door de vader genoemde voorbeelden alleen de naschoolse opvang tot een conflict heeft geleid. De overige voorbeelden die door de vader zijn genoemd, dateren van de periode dat de ouders nog gezamenlijk waren belast met het ouderlijk gezag.
19. De moeder benadrukt dat zij wezenlijke bedenkingen heeft tegen de totstandkoming van het raadsrapport en zij vindt het kwalijk dat een professionele organisatie als de raad pretendeert te zijn, bezwijkt onder de klachtenterreur van de vader. Voorts betwist zij dat het belang van de minderjarige wordt gediend met de door de vader verzochte wijziging van de omgangsregeling. De procedures die de moeder heeft aangespannen waren volgens haar nodig om de vader te bewegen uitvoering te geven aan de omgangsregeling en aan andere rechterlijke uitspraken dan wel gemaakte afspraken.
20. De moeder betwist dat zij de minderjarige mishandelt. Tevens isoleert zij de minderjarige niet, zoals de vader beweert, en belast zij de minderjarige niet met loyaliteitsconflicten. De moeder is niet wraakzuchtig en er is geen sprake van een verslechterende opvoedingssituatie bij haar thuis.
Er zijn bij beide ouders zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. Volgens de moeder laat hij in toenemende mate boos, agressief gedrag zien, waarbij hij veel kan schreeuwen, met spullen kan gooien en kan slaan. Daar waar geen professioneel onderzoek wordt verricht, zullen zorgen niet worden bevestigd, aldus de moeder. Het enkele feit dat de minderjarige aanleiding ziet om te vertellen wat hij doet, of het vertelde waar is of niet, zou al aanleiding moeten zijn om hem professionele hulp te bieden.
21. De moeder informeert het hof dat zij vervolgd zal gaan worden voor smaad en/of laster, belaging en onttrekking aan het ouderlijk gezag.
22. De raad verzoekt ter zitting om een exemplaar van het proces-verbaal van deze zitting te mogen ontvangen. Voorts verklaart de raad zich zorgen te maken over de minderjarige aangezien hij opgroeit tussen ouders die elkaar en de rest van de wereld bestrijden. Deze strijd kost tijd en geld en levert onrust op en geen overeenstemming tussen de ouders. De raad vraagt zich dan ook af in hoeverre de minderjarige ondertussen beschadigd is geraakt. De vertegenwoordigster van de raad verzoekt ter terechtzitting om een onderzoek te gelasten door het NFIP, waarbij het hof als opdrachtgever optreedt. De raad zal de kosten van dit onderzoek op zich nemen.
23. Het hof overweegt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder hun gedragingen als ouders na de echtscheiding nog steeds niet op elkaar kunnen afstemmen. Integendeel, beide ouders putten zich uit in een verbeten onderlinge strijd, waarin zij elkaar niet ontzien. Deze strijd, en niet het belang van de minderjarige, vormde tijdens de mondelinge behandeling de kern van de discussie. Het hof heeft in zijn beschikking van 25 april 2012 onder meer een omgangsregeling bepaald waarbij wordt uitgegaan van een week op/week af schema en een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte. Voorts heeft het hof de volgende uitgangspunten aan deze omgangsregeling verbonden:
- voor 2012 wordt het door de vader opgestelde en aan het hof overgelegde schema aangehouden;
- voor volgende jaren zullen partijen uiterlijk op 1 december van elk jaar een schema opstellen, in
de lijn van het schema voor 2012, waarbij het ene jaar de moeder en het andere jaar de vader een
voorstel voor de verdeling van de vakanties doet;
- de overdrachtsregeling zoals bepaald door de rechtbank bij de beschikking van 4 november 2010
- indien een ouder wegens verblijf in het buitenland niet voor de minderjarige kan zorgen, neemt
de andere ouder de zorg voor de minderjarige voor zijn of haar rekening.
Deze uitgangspunten zijn bij de bestreden beschikking voor een deel gewijzigd. De ouders stellen in deze procedure wederom bovengenoemde uitgangspunten centraal.
24. Ter terechtzitting is vooral duidelijk geworden dat de uitvoering van het week op/week af-principe tot grote problemen leidt tussen de ouders. Het hof verwijst allereerst naar zijn uitspraak van heden tussen partijen (zaaknummer 200.198.629/01), waarin het eenhoofdig gezag van de vader in stand is gelaten. Dit betekent dat de vader – na raadpleging van de moeder – bevoegd is om alle belangrijke beslissingen voor wat betreft de verzorging en opvoeding van de minderjarige alleen te nemen. De moeder kan slechts die beslissingen nemen die nodig zijn in het kader van de dagelijkse omgang met de minderjarige in de periode dat zij omgang met hem heeft. Het hof stelt vast dat deze regeling van de omgang tussen moeder en de minderjarige op zich niet nadelig is voor de minderjarige. De vader verzoekt om vermindering van deze omgangsregeling – vanwege geforceerd disfunctionerend ouderschap en het beschadigende gedrag van de moeder –, maar naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken waarom een vermindering van de omgang met zijn moeder in het belang van de minderjarige zou zijn. Beide ouders maken zich zorgen om het welzijn van de minderjarige, maar beide ouders zijn niet bereid gebleken om ter zitting aan te geven wat hun aandeel hierin zou kunnen zijn. De raad heeft mondeling om een onderzoek door het NFIP verzocht en heeft zich bereid verklaard de kosten hiervan voor eigen rekening te nemen. De moeder acht een onderzoek door het NFIP geïndiceerd. Het hof is van oordeel dat het onderwerpen van de minderjarige aan een volgend onderzoek niet kan leiden tot het verstommen van de discussie tussen zijn ouders. De vader heeft ter zitting aangegeven dat zijn eigen gezondheid te lijden heeft onder al deze gerechtelijke procedures en dat hij financieel aan de grond zit. Maar op de vraag van het hof wat het aandeel van de vader is in de strijd met de moeder, antwoordt de vader dat het stalkgedrag van de moeder de aanleiding hiervan is. Zolang de ouders niet in staat zijn te onderkennen en erkennen dat zij zelf de oorzaak van al deze gerechtelijke procedures zijn, en daardoor zelf de oorzaak zijn van alle problemen waarmee zij zich thans zien geconfronteerd, is ieder verder onderzoek bij voorbaat nutteloos. Een dergelijk onderzoek zal bovendien, naar uit het patroon van de afgelopen jaren kan worden afgeleid, eerder leiden tot nieuwe strijd tussen de ouders onderling dan wel van een van hen tegen de onderzoekende instelling dan dat het een oplossing biedt voor het patroon van elkaar bestrijden. Het hof zal dit mondelinge verzoek van de raad dan ook afwijzen. Tevens ziet het hof geen aanleiding om de raad een afschrift van het proces-verbaal toe te zenden, aangezien de raad als belanghebbende in deze procedure al een afschrift van deze beschikking toekomt.
25. Het hof betreurt het zeer dat de vader en de moeder van de minderjarige [de minderjarige] tot nu toe niet in staat zijn gebleken om de (gerechtelijke) strijd tussen hen te staken en zich te concentreren op wat werkelijk in het belang van hun minderjarige kind is. Zoals reeds aangegeven ter zitting kan van het hof niet worden verwacht dat het een omgangsregeling vaststelt die heeft te gelden tot aan het bereiken van de meerderjarigheid van de minderjarige. Wel is van belang dat er een regeling komt die zo min mogelijk aanleiding geeft tot discussie en die zoveel mogelijk aansluit bij de huidige regeling, omdat de minderjarige aan de huidige regeling in de afgelopen bijna vijf jaar gewend is geraakt. Het hof zal dan ook de volgende omgangsregeling vaststellen. Het week op/week af-schema en een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte blijft gehandhaafd, met dien verstande dat de ouders hier alleen nog van kunnen afwijken indien zij dit samen overeenkomen. Is er geen overeenstemming, dan blijft het week op/week af-schema in stand. Vakanties en feestdagen worden eveneens bij helfte gedeeld, en ook hiervoor geldt dat afwijking alleen plaatsvindt indien beide ouders hiermee instemmen. Is er geen overeenstemming, dan geldt de verdeling bij helfte. Daar waar vakanties aansluiten op de reguliere omgangsweek betekent dit voor de ouder waar de minderjarige op dat moment verblijft dat er een aaneengesloten verblijf is van meerdere weken. Sluit de vakantie en/of feestdag niet aan op de reguliere omgangsweek, dan dient er een overdracht plaats te vinden. Het hof zal voorts vaststellen dat de wijze van verdeling van vakanties van meer dan een week per jaar zal afwisselen. Heeft de vader het ene jaar de eerste helft van de zomervakantie, dan heeft hij het jaar daarop de tweede helft. Dit geldt ook voor de feestdagen. Voor de kerstvakantie zal de verdeling per week plaatsvinden nu deze vakantie door de scholen zodanig wordt ingeroosterd dat in de eerste week de kerstdagen vallen en in de tweede week de oudejaarsviering. De kerstdagen worden derhalve niet verdeeld. Het primaire verzoek van de vader, zoals geformuleerd onder punt b1, zal worden afgewezen en worden vervangen door de hiervoor overwogen omgangsregeling. Daarmee komt het hof niet meer toe aan de inhoudelijke behandeling van het subsidiaire verzoek van de vader.
26. Met bovengenoemde vaststelling van de omgangsregeling is het niet meer noodzakelijk dat de ouders vóór 1 december een omgangsschema met elkaar afstemmen. Immers, de minderjarige is de ene week bij de moeder en de volgende week bij de vader. Wijzigingen hierin kunnen alleen maar plaatsvinden als beide ouders hiermee instemmen. Deze vaststelling heeft ook consequenties voor de buitenlandse zakenreizen en familiebezoeken van de moeder. Is zij niet aanwezig tijdens ‘haar’ omgangsweek dan blijft de minderjarige bij de vader, tenzij de ouders een andersluidende regeling hiervoor overeenkomen. Lukt dit niet, dan geldt het oorspronkelijke schema en vindt er geen compensatie plaats. De verzoeken van de vader, zoals geformuleerd onder b2 en b3, zullen (in zoverre) worden afgewezen.
27. De vader heeft het hof in deze procedure verzocht hem het recht te geven gebruik te maken van de toestemmingsbrief voor reizen met minderjarigen zoals de Nederlandse overheid die adviseert. Het hof overweegt dat nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, het Nederlands recht van toepassing is ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid. Het ligt dan ook in de rede om het Nederlandse toestemmingsformulier te gebruiken voor reizen naar het buitenland door de minderjarige samen met zijn moeder. Het hof doelt hiermee op het formulier ‘toestemming voor reizen met een minderjarige naar het buitenland’, uitgegeven door het Ministerie van Veiligheid en Justitie/Koninklijke Marechaussee. Voor zover de vader doelt op dit formulier, zal het hof dit verzoek van de vader – zoals geformuleerd onder b4 – toewijzen.
28. De moeder heeft in de door haar aangebrachte hoger beroep-procedure verzocht om de omgangsregeling te versterken met een dwangsom. Nu dit hoger beroep van de moeder is ingeschreven onder zaaknummer 200.198.629/01, zal het hof dit verzoek van de moeder behandelen in de beschikking van die zaak.