ECLI:NL:GHDHA:2017:2244

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
22-004899-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in proeftijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2016. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De zaak betreft het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen op de openbare weg, wat plaatsvond op 22 juni 2016 te Capelle aan den IJssel. De verdachte was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd in een penitentiaire inrichting.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk de straf aangepast. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder ambulante behandeling en begeleiding bij het Leger des Heils. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen beoordeeld en besloten dat de verdachte niet opnieuw een voorwaardelijke straf hoeft uit te zitten, gezien de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak om op te treden tegen het onbevoegd bezit van wapens. Het hof heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd om zijn re-integratie te bevorderen en recidive te voorkomen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004899-16
Parketnummers: 10-661151-16, 18-150091-13 (TUL) en
10-741338-13 (TUL)
Datum uitspraak: 5 juli 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2016 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres]
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in PI [naam PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 juli 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een verplichting te verblijven in een instelling voor begeleid wonen en een verplichting minimaal 24 uur per week vaste dagbesteding te hebben. Voorts is de tenuitvoerlegging van de onder parketnummers 18-150091-13 en 10-741338-13 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen gelast.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2016 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º van die wet in de vorm van een pistool (merk/model MAB/D, kaliber 7,65mm browning) en/of daarbij behorende munitie, te weten één kogelpatroon (merk Prvi Partizan, kaliber 7,65mm browning), in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan en de beslissingen over de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Daarnaast zal het hof, nu de verdachte na de datum waarop het door de eerste rechter bewezenverklaarde feit gepleegd is, opnieuw tot een straf is veroordeeld, de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts zal het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aanvullen met artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
Voor wat betreft de beslissing omtrent de straf en de motivering daarvan en de beslissingen over de vorderingen tot tenuitvoerlegging zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en moet in zoverre opnieuw worden rechtgedaan. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis en neemt het hof die over, zodat het vonnis in zoverre, met voormelde aanvulling, dient te worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Dit wapen was doorgeladen en droeg hij bij zich op de openbare weg. Tegen het onbevoegd bezit van wapens moet krachtig worden opgetreden, omdat de aanwezigheid hiervan het gebruik van wapens vergemakkelijkt en daarmee bevordert. Het aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en de (mede) daardoor veroorzaakte gevoelens van onveiligheid in de samenleving onderstrepen de noodzaak hiervan.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 20 september 2016, opgemaakt door [A] en [B], reclasseringswerker respectievelijk leidinggevende, blijkt dat het beeld van de verdachte qua houding, vaardigheden en circuit waar hij zich in begeeft aanleiding geven tot zorg. Gezien het algemene beeld dat is ontstaan en het feit dat de verdachte kort na zijn vrijlating opnieuw met justitie in aanraking is gekomen, is de reclassering van mening dat alleen een zeer intensief behandeltraject mogelijk kans van slagen heeft.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend Justitiële Documentatie d.d. 21 juni 2017 waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte liep voorts in de proeftijd van twee eerdere veroordelingen. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Tenslotte heeft het hof acht geslagen op de straffen die gewoonlijk plegen te worden opgelegd voor een feit als hier aan de orde.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Gelet op de inhoud van bovengenoemd reclasseringsrapport zal het hof daarbij de bijzondere voorwaarden stellen zoals door de reclassering geadviseerd.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 18-150091-13
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 4 november 2013 onder parketnummer 18-150091-13 is de verdachte veroordeeld tot 4 weken gevangenisstraf, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het hof zal evenwel afzien van toewijzing van die vordering, aangezien de verdachte in de onderhavige zaak langer in voorlopige hechtenis heeft gezeten dan per saldo aan onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 10-741338-13
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2014 onder parketnummer 10-741338-13 is de verdachte veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bevel dat die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof evenwel de tenuitvoerlegging van slechts een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf gelasten op de wijze als hierna zal worden aangegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt – met aanvulling van gronden als voormeld – het vonnis waarvan beroep, behalve voor wat betreft de straf en de strafmotivering en de beslissingen omtrent de vorderingen tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep in zoverre en doet opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal melden bij het Leger des Heils, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich onder ambulante behandeling stelt van forensisch psychiatrische polikliniek [naam] met het programma Topzorg (indien dit niet mogelijk mocht blijken behandeling/begeleiding bij een ander door de reclassering te bepalen instelling, zoals Het Dok of Palier of een soortgelijke instelling) voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met die instelling verantwoord vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang zoals Exodus, Perspektief of soortgelijke 24-uurs voorziening, zulks ter beoordeling van de reclassering en zich zal houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte minimaal 24 uur per week arbeid zal verrichten en/of opleiding zal volgen om te waarborgen dat hij een vaste dagbesteding heeft en houdt. Zolang de veroordeelde geen of qua uren onvoldoende (naar het oordeel van de reclassering geschikte) betaalde arbeid heeft of scholing volgt, dient hij (aanvullend) onbetaalde arbeid te verrichten bij een door de reclassering goed bevonden werkgever, zolang de reclassering dit nodig vindt.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 15 september 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 4 november 2013, parketnummer 18-150091-13, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren.
Gelast de tenuitvoerleggingvan
een gedeeltevan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2014, parketnummer 10-741338-13, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. I.P.A. van Engelen en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 juli 2017.
Mr. I.P.A. van Engelen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.