ECLI:NL:GHDHA:2017:2194

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
200.181.814/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen biologische vader en minderjarige met aandacht voor kwetsbaarheid en ontwikkeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2017, staat de vaststelling van een omgangsregeling tussen de biologische vader en zijn minderjarige dochter centraal. De minderjarige, een kwetsbaar meisje, heeft te maken met emotionele en communicatieve beperkingen, waardoor het hof zich genoodzaakt ziet om het verzoek van de biologische vader tot een omgangsregeling af te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 14 maart 2017 geadviseerd dat de minderjarige het beste functioneert in een voorspelbare en gestructureerde omgeving, en dat contact met onbekende volwassenen een extra belasting voor haar vormt. De Raad concludeert dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling, gezien de angst van de moeder voor de biologische vader en de verslechterde communicatie tussen de ouders.

Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en roept de ouders en de biologische vader op om in het belang van de minderjarige te werken aan het herstel van vertrouwen en communicatie. Het hof stelt voor om professioneel begeleide gesprekken te organiseren tussen de verzorgende vader en de biologische vader, om zo de situatie te verbeteren. De ontwikkeling van de minderjarige blijft leidend in dit proces, en het hof benadrukt dat het tempo van de minderjarige bepalend moet zijn voor verdere stappen.

De beslissing van het hof houdt rekening met de emotionele ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om haar een veilige en stabiele omgeving te bieden. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 juni 2017
Zaaknummer : 200.181.814/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-4307
Zaaknummer rechtbank : C/10/452068
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de biologische vader,
advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon te Heerlen,
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
2. [geïntimeerde 2] ,
hierna te noemen: de verzorgende vader,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. K.M. van Wijngaarden te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het procesverloop van het geding en de vaststaande feiten naar zijn beschikking van 17 augustus 2016, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij voormelde tussenbeschikking heeft het hof, alvorens nader te beslissen over de informatieregeling en de vaststelling van een omgangsregeling tussen de biologische vader en de minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] , hierna: de minderjarige, de raad verzocht nader onderzoek te verrichten zoals overwogen in rechtsoverweging 7 van die beschikking en daarover te rapporteren en te adviseren. Verder is bepaald dat partijen het hof vóór de genoemde pro-formadatum schriftelijk berichten over de gewenste voortgang van de onderhavige procedure, waaronder de wenselijkheid van een zitting, onder opgave van verhinderdata, of de gewenste afdoeningswijze. Iedere beslissing is aangehouden.
Op 22 maart 2017 is bij het hof het rapport van de raad van 14 maart 2017 ingekomen.
Bij brief van 22 maart 2017 heeft de raad de reactie van de ouders op het raadsrapport aan het hof doen toekomen.
Bij brief van 31 maart 2017 zijn partijen door het hof in de gelegenheid gesteld hun wensen met betrekking tot de voortzetting van de zaak kenbaar te maken.
Bij brief van 10 april 2017 heeft de advocaat van de biologische vader aan het hof laten weten dat een verdere mondelinge behandeling niet noodzakelijk wordt geacht. Het hof wordt verzocht uitspraak op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting te doen.
Bij brief van 19 april 2017 heeft het hof partijen gevraagd of zij er bezwaar tegen hebben dat een andere samenstelling dan de samenstelling van de zitting van 8 juni 2016 in deze zaak beschikking zal wijzen of dat alsnog een mondeling behandeling wordt gewenst.
Bij V-formulier van 21 april 2017 heeft de advocaat van de ouders aan het hof laten weten dat een nadere mondelinge behandeling niet noodzakelijk is en er geen bezwaren zijn tegen een andere samenstelling van het hof voor wat betreft het geven van de beschikking.
Bij V-formulier van 25 april 2017 heeft de advocaat van de biologische vader het hof eveneens kenbaar gemaakt dat er geen bezwaar bestaat tegen een andere samenstelling van het hof en een nadere zitting niet noodzakelijk is.
Het hof heeft daarop de beschikking op heden bepaald.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de vaststelling van een omgangsregeling tussen de biologische vader en de minderjarige en de informatieregeling.
2. De raad adviseert het hof het verzoek van de biologische vader ten aanzien van een omgangsregeling met de minderjarige af te wijzen.
3. Uit het raadsrapport van 14 maart 2017 blijkt het volgende. De minderjarige is een zeer kwetsbaar meisje dat in een overzichtelijk en voorspelbaar pedagogisch klimaat met structuur in tijd, ruimte, activiteit en interactie, in kleine groepen of met voor haar vertrouwde personen het best kan functioneren. De minderjarige maakt een kwetsbare ontwikkeling door waarbij sprake is van duidelijke beperkingen in het contact, uiten en herkennen van emoties, communicatie beperkingen, gevoeligheid voor prikkels, sferen, veranderingen en aanwezigheid van onbekenden. De statusvoorlichting van de minderjarige is gestart op 1 september 2016 en verloopt volgens een stappenplan van negen stappen. De minderjarige bevindt zich momenteel in de fase die in stap drie wordt beschreven. De behandelaar van [praktijk GZ-psycholoog] schat op basis van de twee jaar achterstand die de minderjarige heeft op emotioneel vlak, ruw in dat de minderjarige eraan toe is stap negen te voltooien wanneer zij een jaar of acht is. In het proces van statusvoorlichting is belangrijk dat de ontwikkeling van de minderjarige leidend is, rekening houdend met de randvoorwaarden zoals door de behandelaar van [praktijk GZ-psycholoog] zijn gesteld te weten:
  • er dient aangesloten en rekening gehouden te worden met het cognitieve, emotionele en communicatieve niveau van de minderjarige;
  • in haar emotionele ontwikkeling is het belangrijk dat de minderjarige voldoende in staat is tot het signaleren en herkennen van haar eigen emoties en het correct benoemen van zowel eenvoudige als meer complexe emoties;
  • het is belangrijk dat de minderjarige zich voldoende zeker voelt van de band die ze met haar moeder en verzorgende vader heeft. Statusvoorlichting en de boodschap die daarbij gegeven wordt zou voor een onveilig gevoel kunnen zorgen als de minderjarige het idee heeft dat haar biologische vader haar verzorgende vader zou kunnen vervangen.
Voorts is het contact met onbekende volwassenen een extra belasting voor de minderjarige vanwege haar problematiek. De minderjarige mist de vaardigheden en competenties om hierin ondersteuning te vragen en zich open en nieuwsgierig op te stellen. In contact met de biologische vader zal zij ondersteuning nodig hebben vanuit haar ouders die haar toestemming geven in het contact en haar emotioneel ondersteunen. Uit het raadsonderzoek blijkt verder dat tussen de ouders en de biologische vader sprake is van een verslechterde onderlinge communicatie is en de moeder – ondanks dat zij sinds december 2015 in behandeling met als behandeldoelen afname van de angstklachten en verwerking van de gebeurtenissen die zich afspeelden tussen de moeder en de biologische vader – angst voor de biologische vader heeft, hetgeen een belemmering is om de communicatie met de biologische vader op gang te brengen. Hierdoor kan geen vorm van communicatie tussen de ouders en de biologische vader, zoals mediation, tot stand komen. Indien de ouders niet met elkaar communiceren kan er voor en door alle partijen geen inspanning verricht worden om elkaars vertrouwen te herwinnen.
4. Gelet op bovengenoemde bevindingen van de raad – waarbij de raad op basis van de voortgang van de resultaten van de statusvoorlichting en de ontwikkeling van de minderjarige op dit moment geen mogelijkheden voor een omgangsregeling ziet – acht het hof het niet in het belang van de minderjarige om thans een omgangsregeling tussen de biologische vader en de minderjarige vast te leggen. Het hof zal bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
5. Het hof geeft de ouders en de biologische vader nog wel in overweging om in het belang van de minderjarige te trachten het vertrouwen tussen hen te herstellen en de communicatie te verbeteren. Vanwege de angsten van de moeder voor de biologische vader zouden er – conform het advies van de raad – eerst professioneel begeleide gesprekken tussen de verzorgende vader en de biologische vader kunnen plaatsvinden. Vandaar uit kan voorzichtig verkend worden hoe de biologische vader na de statusvoorlichting, waarbij rekening is gehouden met de randvoorwaarden, meer in beeld kan komen. Het tempo van de minderjarige dient daarbij leidend te zijn.

Informatieregeling

6. Het hof ziet geen aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling uit te breiden, nu de biologische vader door middel van deze regeling voldoende geïnformeerd wordt over de minderjarige. Daarnaast acht het hof een uitbreiding van de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling – mede gelet op de slechte verhouding tussen hem en de ouders – te belastend voor de ouders. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve ook op dit onderdeel bekrachtigen.

Proceskosten

7. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
8. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, P.B. Kamminga en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2017.