In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2017, staat de vaststelling van een omgangsregeling tussen de biologische vader en zijn minderjarige dochter centraal. De minderjarige, een kwetsbaar meisje, heeft te maken met emotionele en communicatieve beperkingen, waardoor het hof zich genoodzaakt ziet om het verzoek van de biologische vader tot een omgangsregeling af te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 14 maart 2017 geadviseerd dat de minderjarige het beste functioneert in een voorspelbare en gestructureerde omgeving, en dat contact met onbekende volwassenen een extra belasting voor haar vormt. De Raad concludeert dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling, gezien de angst van de moeder voor de biologische vader en de verslechterde communicatie tussen de ouders.
Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en roept de ouders en de biologische vader op om in het belang van de minderjarige te werken aan het herstel van vertrouwen en communicatie. Het hof stelt voor om professioneel begeleide gesprekken te organiseren tussen de verzorgende vader en de biologische vader, om zo de situatie te verbeteren. De ontwikkeling van de minderjarige blijft leidend in dit proces, en het hof benadrukt dat het tempo van de minderjarige bepalend moet zijn voor verdere stappen.
De beslissing van het hof houdt rekening met de emotionele ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om haar een veilige en stabiele omgeving te bieden. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.