ECLI:NL:GHDHA:2017:2171
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige in het kader van een gezagsbeëindigende maatregel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2017 aangevochten, waarin haar gezag over de minderjarige was beëindigd en de gecertificeerde instelling was benoemd tot voogdes. De moeder voerde aan dat de rechtbank de onschuldpresumptie had geschonden en dat er geen KSCD-onderzoek had plaatsgevonden, wat volgens haar noodzakelijk was voor een goede beoordeling van haar situatie.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds maart 2013 uit huis is geplaatst en in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft een geschiedenis van psychische problemen en is meerdere keren met een rechterlijke machtiging opgenomen. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het belang van de minderjarige om duidelijkheid te krijgen over zijn toekomstperspectief prevaleert boven het belang van de moeder om met het gezag belast te blijven.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en geoordeeld dat de omstandigheden rond de moeder de uitvoering van een KSCD-onderzoek ernstig hebben bemoeilijkt. De beslissing om het gezag van de moeder te beëindigen is in het belang van de minderjarige, die al meer dan vier jaar in het pleeggezin woont en zich daar goed ontwikkelt. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.