ECLI:NL:GHDHA:2017:2169

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
22-004523-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs van witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Albanië in 1992 en thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van een geldbedrag van 65.100 euro, waarvan werd aangenomen dat het afkomstig was van een misdrijf. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak en vorderde een gevangenisstraf van 105 dagen, met verbeurdverklaring van het geldbedrag en een auto.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaringen die tijdens de zittingen zijn gepresenteerd. Het hof oordeelde dat voor een bewezenverklaring van het delict, zoals opgenomen in artikel 420bis/420quater van het Wetboek van Strafrecht, niet vereist is dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel moet vaststaan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geldbedrag van een misdrijf afkomstig was.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom werd de verdachte vrijgesproken en werd gelast dat de in beslag genomen goederen, waaronder het geldbedrag en de auto, aan de verdachte zouden worden teruggegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor de wetenschap van de verdachte omtrent de herkomst van het geld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004523-16
Parketnummer: 10-810303-16
Datum uitspraak: 21 juli 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortejaar] 1992,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 10 juli 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 juni 2016,
te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, en/of Rotterdam en/of Ridderkerk, althans in Nederland,
- van een of meer geldbedrag(en), te weten (in totaal) 65.100 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft hij, verdachte, verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op de/het geldbedrag(en) was/waren, en/of
- een of meer geldbedrag(en), te weten (in totaal) 65.100 euro, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of gebruikt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans had moeten vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit een of meer misdrijven.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 105 dagen, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft zij gevorderd dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten het geldbedrag en de auto, zullen worden verbeurdverklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420quater, eerste lid, onder a/b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen af dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De verdachte heeft over de herkomst van het geld een concrete verifieerbare verklaring afgelegd welke niet op voorhand als onwaarschijnlijk terzijde mag worden geschoven. Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de door verdachte afgelegde verklaring en – ter onderbouwing daarvan – de overgelegde stukken nader onderzoek verricht naar de herkomst van het geld.
Het hof is van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid de legale herkomst van het geld is aangetoond zodat het vermoeden dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is, onvoldoende is weerlegd.
Echter, uit de wettige bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte wist, dan wel dat hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was. Deze wetenschap of dit vermoeden kan, anders dan de advocaat- generaal heeft aangevoerd, niet afgeleid worden uit de aard en inhoud van de stukken die door de verdediging zijn overgelegd. Bewijs omtrent wetenschap bij de verdachte ten aanzien van de mogelijke valsheid daarvan ontbreekt.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De in beslag genomen goederen, te weten het geldbedrag en de auto dienen daarom aan de verdachte te worden teruggegeven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Geld Euro € 65.100,00, allemaal briefjes van
50 euro;
1.00 STK Personenauto 1JHS242 RENAULT Scenic 2011 KL: Grijs, Goednummer 5157191.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll,
mr. R.F. de Knoop en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier mr. S. Rommen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 juli 2017.