Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
BESLISSING
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Albanië in 1992 en thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van een geldbedrag van 65.100 euro, waarvan werd aangenomen dat het afkomstig was van een misdrijf. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak en vorderde een gevangenisstraf van 105 dagen, met verbeurdverklaring van het geldbedrag en een auto.
Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaringen die tijdens de zittingen zijn gepresenteerd. Het hof oordeelde dat voor een bewezenverklaring van het delict, zoals opgenomen in artikel 420bis/420quater van het Wetboek van Strafrecht, niet vereist is dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel moet vaststaan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geldbedrag van een misdrijf afkomstig was.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom werd de verdachte vrijgesproken en werd gelast dat de in beslag genomen goederen, waaronder het geldbedrag en de auto, aan de verdachte zouden worden teruggegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor de wetenschap van de verdachte omtrent de herkomst van het geld.