ECLI:NL:GHDHA:2017:2163

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
200.207.918/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herroeping van een eerdere beschikking inzake verkeersboetes in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot herroeping van een eerdere beschikking van 21 september 2016. De zaak betreft een geschil tussen een vrouw en een man, die eerder gehuwd waren, over de draagplicht van openstaande verkeersboetes bij het CJIB. De rechtbank had in een eerdere beschikking bepaald dat de man verantwoordelijk was voor deze boetes, maar de vrouw verzocht om herroeping van deze beslissing. De vrouw stelde dat er nieuwe feiten waren, namelijk dat partijen een bindende afspraak hadden gemaakt over de verdeling van de boetes. Het hof oordeelde dat, gezien de gemaakte afspraken tussen de partijen, de vrouw geen belang meer had bij haar verzoek tot herroeping. Het hof compenseerde de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof houdt in dat het verzoek tot herroeping werd verworpen en dat de eerdere beschikking met betrekking tot de boetes niet meer van toepassing is, omdat partijen een nieuwe overeenkomst hebben gesloten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.207.918/01
zaaknummers hof : 200.186.678/01 + 200.186.679/01
beschikking van de meervoudige kamer van 19 juli 2017
op het verzoek tot herroeping van een beschikking van 21 september 2016 van dit hof
van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. H. Polat te Den Haag, thans mr. P. Celikkal te Den Haag.

1.Het verloop van het geding

1.1
Op 21 september 2016 heeft dit hof in de zaak met zaaknummers 200.186.678/01 en 200.186.679/01 tussen partijen een beschikking gewezen. Daarin is, voor zover van belang, de bestreden beschikking van 18 december 2015 van de rechtbank Den Haag vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de man in de onderlinge verhouding tussen partijen de openstaande verkeersboetes bij het CJIB als eigen schuld voor zijn rekening dient te nemen en, opnieuw beschikkende, bepaald dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de openstaande verkeersboetes bij het CJIB.
1.2
Op 10 januari 2017 is bij het hof een verzoekschrift ingekomen, waarin de vrouw op grond van artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een verzoek tot herroeping van voormelde beschikking van dit hof heeft ingediend.
1.3
Van de zijde van de vrouw is op 27 juni 2017 een journaalbericht van diezelfde datum houdende een akte tot indiening aanvullende productie met toelichting tevens houdende bewijsaanbod, ingekomen met bijlagen.
1.4
Van de zijde van de man is op 29 juni 2017 een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
1.5
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2
Partijen zijn gehuwd geweest tot 15 oktober 2015. Bij beschikking van 18 december 2015 heeft de rechtbank, voor zover van belang, bepaald dat de man in de onderlinge verhouding tussen partijen de openstaande verkeersboetes bij het CJIB als eigen schuld voor zijn rekening dient te nemen. De man is daarvan in hoger beroep gekomen bij dit hof.
2.3
Vervolgens heeft dit hof bij beschikking van 21 september 2016 het volgende met betrekking tot de boetes bij het CJIB overwogen.
“23. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd, zodat op grond van artikel 1:94 lid 5 BW de gemeenschap de schulden van ieder van partijen omvat. Indien een schuld op enigerlei bijzondere wijze aan een echtgenoot verknocht is, valt die slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich daartegen niet verzet (artikel 1:94 lid 3 BW).
24. De vraag of een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van art. 1:94 lid 5 BW aan een der echtgenoten is verknocht en dus op de voet van artikel 1:94 lid 3 BW niet in de gemeenschap valt, kan niet in haar algemeenheid worden beantwoord. De beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR 15 februari 2008, LJN BC0377, NJ 2008/275). Dat een schuld zodanig is verknocht dat die niet in de huwelijksgemeenschap valt, wordt slechts in zeer bijzondere gevallen aangenomen. Naar het oordeel van het hof volgt uit hetgeen is gesteld omtrent de oorzaak van de schuld noch uit de andere door de moeder naar voren gebrachte omstandigheden dat hier sprake is van een naar zijn aard verknochte schuld.
25. Artikel 1:164 BW bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 van dit boek zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Naar het oordeel van het hof is van benadeling niet gebleken. De vader heeft ter zitting bij het hof, een naar het oordeel van het hof redelijke, uitleg gegeven over de wijze waarop de boete voor het niet betalen van getankte benzine is ontstaan: de vader had geen geld bij zich om de benzine te betalen, heeft dit bij de medewerker van de benzinepomp aangegeven en heeft vervolgens de thuisgezonden rekening voor de benzine door de stress van de echtscheiding en de situatie van partijen, onbetaald gelaten. Ook de andere boetes kunnen naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als schulden die door de vader lichtvaardig zijn aangegaan, dan wel is niet, althans onvoldoende door de moeder onderbouwd dat zij lichtvaardig zijn aangegaan.
26. Voorts acht het hof de door de moeder gestelde feiten en omstandigheden niet zodanig bijzonder dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat moet worden afgeweken van de hoofdregel dat de echtgenoten een gelijke draagplicht hebben ter zake van deze schuld. Hetgeen de moeder heeft gesteld omtrent de bijkomende kosten en rentes, zal het hof als niet, althans onvoldoende onderbouwd passeren.
27. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de boetes bij het CJIB vernietigen en alsnog bepalen dat ieder der partijen voor de helft draagplichtig is voor de boetes bij het CJIB.”
2.4
De vrouw verzoekt ter zake de vijf boetes die wel in eerste aanleg en in hoger beroep in geschil zijn geweest, opnieuw te bepalen primair dat deze boetes verknocht zijn aan de man, subsidiair dat deze schulden lichtvaardig zijn gemaakt, de man de gemeenschap heeft benadeeld en de boetes in onderlinge draagplicht voor zijn rekening dienen te komen en meer subsidiair dat de kosten en rentes van deze boetes voor rekening van de man moeten komen. Wat betreft de tweeëndertig andere verzwegen CJIB boetes, waarmee de vrouw pas na de beschikking van het hof van 21 september 2016 bekend is geworden, verzoekt de vrouw artikel 3:194 lid 2 BW toe te passen, te weten dat de man opzettelijk de boetes heeft verzwegen en mitsdien volledig zelf dient te dragen, althans hetzelfde te bepalen als verzocht is met betrekking tot de vijf genoemde CJIB boetes. Voorts verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.5
Nadien heeft de vrouw het hof bericht dat zich na het indienen van het verzoek nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan. Zij stelt dat partijen een bindende afspraak hebben gemaakt die de man dient na te komen.
2.6
Het hof overweegt als volgt. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken. De man is op 22 maart 2017 vastgehouden op een politiebureau in Den Haag. Als hij niet een bedrag van € 1.154,- zou voldoen vanwege openstaande boetes, zou de man in hechtenis worden genomen. Hij heeft toen de vader van de vrouw benaderd met de vraag of hij voormeld bedrag voor de man wilde betalen. Onweersproken is namens de vrouw verklaard dat de man toen zelf het voorstel heeft gedaan om in ruil voor betaling daarvan de CJIB boetes en alle andere verkeersboetes zelf te dragen. De (voormalige) advocaten van partijen hebben dit onderling vastgelegd. Ter zitting heeft de man erkend dat hij heeft verklaard de vrouw te vrijwaren van deze schulden. Het hof stelt dan ook vast dat de vader van de vrouw namens de vrouw met de man is overeengekomen dat de man de vrouw zal vrijwaren van alle schulden bestaande uit - kort gezegd - verkeersboetes van onder meer het CJIB, de HTM, de NS, de gemeentes Den Haag en Rotterdam en niet betaalde benzine, die zijn ontstaan in de periode tot de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. In het midden kan blijven of de vader als gevolmachtigde voor de vrouw is opgetreden of dat er sprake is van een overeenkomst waarbij ten behoeve van de vrouw een derden beding is opgemaakt omdat in beide situaties tussen de man en de vrouw een overeenkomst tot stand is gekomen. Nu partijen afspraken hebben gemaakt over de draagplicht in de onderlinge verhouding tussen partijen van de in geschil zijnde boetes en overige schulden, is voor het hof geen taak weg gelegd en heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek tot herroeping van de uitspraak van dit hof van 21 september 2016. Partijen zijn immers daarna anders overeengekomen.
Proceskosten
2.7
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. Het hof ziet, gezien de uitkomst van de procedure, geen aanleiding om de man in de kosten van de procedure te veroordelen.

4.De beslissing

Het hof:
verwerpt het verzoek tot herroeping;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, I. Obbink-Reijngoud en B. Breederveld, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier, en is op 19 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.