2.3Vervolgens heeft dit hof bij beschikking van 21 september 2016 het volgende met betrekking tot de boetes bij het CJIB overwogen.
“23. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd, zodat op grond van artikel 1:94 lid 5 BW de gemeenschap de schulden van ieder van partijen omvat. Indien een schuld op enigerlei bijzondere wijze aan een echtgenoot verknocht is, valt die slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich daartegen niet verzet (artikel 1:94 lid 3 BW).
24. De vraag of een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van art. 1:94 lid 5 BW aan een der echtgenoten is verknocht en dus op de voet van artikel 1:94 lid 3 BW niet in de gemeenschap valt, kan niet in haar algemeenheid worden beantwoord. De beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR 15 februari 2008, LJN BC0377, NJ 2008/275). Dat een schuld zodanig is verknocht dat die niet in de huwelijksgemeenschap valt, wordt slechts in zeer bijzondere gevallen aangenomen. Naar het oordeel van het hof volgt uit hetgeen is gesteld omtrent de oorzaak van de schuld noch uit de andere door de moeder naar voren gebrachte omstandigheden dat hier sprake is van een naar zijn aard verknochte schuld.
25. Artikel 1:164 BW bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 van dit boek zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Naar het oordeel van het hof is van benadeling niet gebleken. De vader heeft ter zitting bij het hof, een naar het oordeel van het hof redelijke, uitleg gegeven over de wijze waarop de boete voor het niet betalen van getankte benzine is ontstaan: de vader had geen geld bij zich om de benzine te betalen, heeft dit bij de medewerker van de benzinepomp aangegeven en heeft vervolgens de thuisgezonden rekening voor de benzine door de stress van de echtscheiding en de situatie van partijen, onbetaald gelaten. Ook de andere boetes kunnen naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als schulden die door de vader lichtvaardig zijn aangegaan, dan wel is niet, althans onvoldoende door de moeder onderbouwd dat zij lichtvaardig zijn aangegaan.
26. Voorts acht het hof de door de moeder gestelde feiten en omstandigheden niet zodanig bijzonder dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat moet worden afgeweken van de hoofdregel dat de echtgenoten een gelijke draagplicht hebben ter zake van deze schuld. Hetgeen de moeder heeft gesteld omtrent de bijkomende kosten en rentes, zal het hof als niet, althans onvoldoende onderbouwd passeren.
27. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de boetes bij het CJIB vernietigen en alsnog bepalen dat ieder der partijen voor de helft draagplichtig is voor de boetes bij het CJIB.”