Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : C/09/525356 /KG ZA 17-65
arrest van 25 juli 2017
de STICHTING DERDENGELDEN (…),
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
primair, om de Staat te verbieden onderzoek te verrichten ten aanzien van de gekopieerde server totdat de Hoge Raad zich over de rechtmatigheid van het gelegde beslag heeft uitgesproken en,
subsidiair, de Staat te verbieden onderzoek te verrichten ten aanzien van de gekopieerde server anders dan op basis van door appellanten gespecificeerde zoektermen. Met ‘onderzoek ten aanzien van de gekopieerde server’ hebben appellanten (kennelijk en desgevraagd ter zitting in hoger beroep door beide partijen bevestigd) bedoeld: onderzoek aan of gebruik van de digitale gegevens die tijdens de doorzoeking zijn vastgelegd door het kopiëren van de server.
uitgaandegeldstroom, zonder dat de legale herkomst van de ingekomen geldstroom wordt betwist, terwijl een verdenking van witwassen slechts betrekking kan hebben op gelden die ‘uit enig misdrijf afkomstig’ zijn (artikel 420bis of 420quater Sr), dus de
inkomendegeldstroom moet betreffen.
herkomstvan het geld kan opleveren, of dat een (voorgenomen) betaling aan een corrupte ontvanger een aanleiding mag zijn voor een witwasverdenking, waarbij de werkelijke aard en herkomst van het te betalen bedrag (eveneens) voorwerp van het strafrechtelijke onderzoek worden. De Staat heeft ook naar voren gebracht, dat weliswaar de doormelding van de uitgaande transactie de eerste impuls is geweest voor het vermoeden van witwassen, maar dat na nader onderzoek de verdenking is gerezen dat de Stichting een geldbedrag op haar rekening heeft waarvan wordt vermoed dat zij de werkelijke aard of herkomst verhult dan wel dat zij het bedrag voorhanden heeft, terwijl zij weet dat het van misdrijf afkomstig is.
gedeeltevan de server had kunnen volstaan, behalve door de bestuurders zelf een selectie te laten maken – hetgeen de beklagrechter niet reëel heeft geacht nu zij verdachten zijn, welke overweging niet als een klaarblijkelijke misslag kan worden gekwalificeerd. Zij hebben evenmin betwist dat de officier van justitie aan de hand van (volgens het Openbaar Ministerie relevante) zoektermen zou gaan zoeken, hetgeen inmiddels ook feitelijk is gebeurd. Appellanten hebben nog aangevoerd dat de zoektermen van het Openbaar Ministerie ieder onderscheidend vermogen missen, maar de Staat heeft onweersproken gesteld dat de zoektermen in combinatie met elkaar zouden worden gebruikt en dan wèl onderscheidend vermogen hebben. De door appellanten gemaakte opmerkingen dat voor (meer dan) 99,9% van de in beslag genomen informatie het vereiste strafvorderlijk belang ontbreekt omdat deze informatie niet relevant is en dat ‘fishing expeditions’ niet zijn toegestaan, geven reeds daarom geen grond om in dit civiele kort geding het onderzoek aan de in beslag genomen gegevens hangende de cassatieprocedure te verbieden. In het bijzonder heeft het hof geen grond om aan te nemen dat zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling in de strafzaak als bedoeld in artikel 6 EVRM.