ECLI:NL:GHDHA:2017:2130
Gerechtshof Den Haag
- Raadkamer
- A. Kuijer
- A.A. Schuering
- C.G.M. van Rijnberk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 Sv na vrijspraak in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de verzoeker, die om een schadevergoeding vroeg op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker was eerder in zijn strafzaak op 8 juli 2015 in verzekering gesteld en op 10 juli 2015 in bewaring gesteld, waarna hij op 24 juli 2015 in vrijheid werd gesteld. De rechtbank Rotterdam had op 16 oktober 2015 een vonnis gewezen waarbij de verzoeker voor oplichting was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, maar vrijgesproken van andere tenlasteleggingen. In hoger beroep heeft het hof op 22 september 2016 het vonnis van de rechtbank vernietigd en verzoeker vrijgesproken van de oplichting.
Na de vrijspraak heeft de verzoeker op 12 oktober 2016 een verzoekschrift ingediend voor schadevergoeding van € 1.355,- voor immateriële schade die hij had geleden door de tijd in voorlopige hechtenis. Het hof heeft het verzoek op 17 maart 2017 behandeld in raadkamer, waar de advocaat van de verzoeker en de advocaat-generaal aanwezig waren. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek, omdat er volgens hem geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van de schadevergoeding, ondanks de vrijspraak.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzoeker door zijn eigen handelen een zware en gerechtvaardigde verdenking op zich had geladen. De verzoeker had de tenlastegelegde handelingen ontkend, terwijl het hof had overwogen dat vaststond dat hij deze handelingen wel had verricht. Gezien de omstandigheden oordeelde het hof dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzoeker in aanmerking te laten komen voor een schadevergoeding. Het verzoek werd dan ook afgewezen.