ECLI:NL:GHDHA:2017:2120

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
001684-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van reiskosten en schadevergoeding in strafzaak op basis van artikel 591a Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2016. De verzoeker had een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand en reiskosten in verband met zijn strafzaak. De rechtbank had verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek voor bepaalde kosten en had een matiging toegepast op de vergoeding voor rechtsbijstand. Verzoeker ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 11 mei 2017, waar de advocaat van verzoeker en de advocaat-generaal aanwezig waren, heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd. Het hof oordeelde dat de reiskosten van verzoeker in verband met zijn politieverhoor en de TOM-zitting voor vergoeding in aanmerking komen, in tegenstelling tot de rechtbank. Het hof heeft ook geoordeeld dat de kosten van een aflosser voor het in de vaart houden van het binnenvaartschip van verzoeker als schade door tijdverzuim moeten worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft het hof aan verzoeker een totale schadevergoeding van € 4.403,77 toegekend, bestaande uit de verzochte bedragen voor rechtsbijstand, reiskosten en schadevergoeding. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2017 door de voorzitter en de leden van het hof, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

datum uitspraak 22 juni 2017
parketnummer 10-215727-15

GERECHTSHOF DEN HAAG

Meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2016 op een verzoekschrift, op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:

[naam verzoeker],

geboren op [datum] te [adres],
adres: [adres],
in deze zaak woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn advocaat mr. J.J. van ‘t Hoff aan de Sportweg 12, 5037 AC Tilburg.
Procesgang
Verzoeker heeft bij een op 20 januari 2016 ter griffie van de rechtbank Rotterdam ingekomen verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering verzocht hem een bedrag toe te kennen van € 3.290,69 als vergoe-ding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak met parketnummer 10-215727-15, een bedrag van € 465,85 als vergoeding voor de huur van een aflosser voor het op 12 januari 2016 tijdens de TOM-zitting (Taakstraf Openbaar Ministerie) van verzoeker in de vaart houden van het binnenvaartschip van verzoeker, een bedrag van € 226,88 als vergoeding voor de door die aflosser in rekening gebrachte reiskosten, een bedrag van € 15,69 als vergoeding voor de door verzoeker gemaakte reiskosten in verband met zijn verhoor bij de politie op 27 oktober 2015, en een bedrag van € 550,- als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen, indienen en in raadkamer behandelen van het onderhavige verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank Rotterdam heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek voor zover het betreft de verzochte vergoeding voor de aan verzoeker gedeclareerde werkzaamheden en reiskosten van een aflosser in verband het in de vaart houden het binnenvaartschip van verzoeker tijdens diens TOM-zitting op 12 januari 2016, alsmede voor zover het betreft de verzochte vergoeding voor reis-kosten in verband met het politieverhoor van verzoeker op 27 oktober 2015, aangezien (reis)kosten die samenhangen met een TOM-zitting en/of een politieverhoor –naar het oordeel van de rechtbank- niet onder het bereik van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering vallen.
Voor zover het betreft de verzochte vergoeding van
€ 3.290,69 in verband met kosten van rechtsbijstand in de strafzaak heeft de rechtbank een matiging toegepast in die zin dat de tijdsbesteding van de raadsman in verband het politieverhoor met 30 minuten is verminderd en voorts het te vergoeden percentage kantoorkosten is terugge-bracht van 6% naar 5%. In verband met kosten van rechts-bijstand in de strafzaak heeft de rechtbank vervolgens een bedrag toegekend van 10 uren en 15 minuten á € 225,- per uur = € 2.308,75, vermeerderd met 5% kantoorkosten
(€ 115,44) en reiskosten (€ 41,80) = € 2.465,99, te vermeerderen met 21% BTW (€ 517,86) = € 2.983,85.
Voorts heeft de rechtbank het verzoek toegewezen voor zover het betreft het verzochte forfaitaire bedrag van
€ 550,- als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen, indienen en in raadkamer behandelen van het onderhavige verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Aan verzoeker is derhalve een bedrag toegekend van in totaal € 3.533,85 (€ 2.983,85 + € 550,-).
Namens verzoeker is op 7 oktober 2016 hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 11 mei 2017 in het openbaar in raadkamer behandeld. In raadkamer zijn gehoord de advocaat van verzoeker, mr. J.J. van ’t Hoff, en de advocaat-generaal mr. I.J.E.H. Degeling. Verzoeker is –hoewel behoorlijk opgeroepen- niet in raadkamer verschenen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep.
Beoordeling van de beschikking waarvan beroep
De beschikking waarvan beroep moet worden vernietigd omdat het hof tot een andere beslissing komt.
Beoordeling van het verzoek
Verzoeker is in zijn strafzaak op 27 oktober 2015 door
de politie gehoord op verdenking van het plegen van vernieling
Verzoeker is vervolgens opgeroepen voor een TOM-zitting op 12 januari 2016. Verzoeker is op die zitting verschenen.
Bij brief van 10 februari 2016, gericht aan verzoeker, heeft de officier van justitie medegedeeld dat is besloten verzoeker in zijn strafzaak niet (verder) te vervolgen vanwege onvoldoende bewijs.
De strafzaak tegen verzoeker is derhalve geëindigd met een beslissing die hem op grond van artikel 591a, eerste en tweede lid, Sv in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfs-kosten, voor de schade die hij ten gevolge van tijd-verzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en –voor zover het verzoek tot vergoeding van kosten ex artikel 591a Sv in de strafzaak wordt toegewezen- voor de kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure.
Voorts heeft, ingevolge het hier toepasselijke artikel 90, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandig-heden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is vermeld acht het hof gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker in verband met kosten van rechtsbijstand in de strafzaak de
verzochte vergoeding van
€ 3.290,69toe te kennen.
Voor een matiging van de declaratie van de raadsman ten aanzien van de tijdsbesteding of een matiging van het in rekening gebrachte percentage kantoorkosten acht het hof –anders dan de rechtbank- geen termen aanwezig.
Voorts acht het hof gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker in verband met zijn politieverhoor op 27 oktober 2015 en de TOM-zitting op 12 januari 2016 een vergoeding toe te kennen voor de ten behoeve van dat politieverhoor en die TOM-zitting gemaakte reiskosten en voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de TOM-zitting werkelijk heeft geleden.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat reis-kosten van verzoeker in verband met diens politieverhoor als reiskosten ten behoeve van het onderzoek in de straf-zaak, zoals bedoeld in art. 591a Sv, voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts is het hof van oordeel dat een redelijke wetsuitleg van artikel 591a Sv met zich mee-brengt dat de reiskosten van verzoeker in verband met de TOM-zitting moeten worden beschouwd als reiskosten ten behoeve van de behandeling van de zaak ter zitting, gelet op de omstandigheid dat na de invoering van artikel 591a Sv vormen van behandeling zijn ontstaan die met een behandeling van de zaak ter zitting, zoals bedoeld in artikel 591a Sv, moeten worden gelijkgesteld. Voor wat betreft de (reis)kosten van een aflosser voor het tijdens die TOM-zitting van verzoeker in de vaart houden van het binnenvaartschip van verzoeker is het hof, gelet op hetgeen hiervoor omtrent een redelijke wetstoepassing is overwogen, van oordeel dat die kosten dienen te worden aangemerkt als schade die verzoeker ten gevolge van tijd-verzuim door de behandeling van de zaak ter terecht-zitting werkelijk heeft geleden. Het hof ziet echter geen aanleiding om de door de aflosser in rekening gebrachte reiskosten van 81 km á € 0,50 ex BTW te vergoeden als reiskosten van verzoeker, aangezien het hier door de verzoeker met de auto van de aflosser gemaakte kilometers betreft ten behoeve van de TOM-zitting op 12 januari 2016. Het hof zal die kilometers vergoeden tegen het tarief als door verzoeker is verzocht voor het politie-verhoor, te weten € 0,19 per km, en voorts dat aantal kilometers tegen een tarief van € 0,50 per km in mindering brengen op de declaratie van de aflosser.
Gelet op het voorgaande stelt het hof de vergoeding voor de ten behoeve van het politieverhoor en de TOM-zitting
gemaakte reiskosten en de vergoeding voor de schade die verzoeker ten gevolge van tijdverzuim door de TOM-zitting werkelijk heeft geleden op een bedrag van in totaal
€ 563,08, bestaande uit een bedrag van
€ 15,69(82,6 km á € 0,19 per km) als vergoeding voor de door verzoeker gemaakte reiskosten in verband met zijn verhoor bij de politie op 27 oktober 2015, een bedrag van
€ 15,39(81 km á € 0,19 per km) als vergoeding voor de door verzoeker gemaakte reiskosten in verband met de TOM-zitting op 12 januari 2016, een bedrag van
€ 385,- + € 147,-(294 km á € 0,50 per km) =
€ 532,-als vergoeding voor de schade die verzoeker ten gevolge van tijdverzuim door TOM-zitting werkelijk heeft geleden. Het hof zal dit bedrag exclusief BTW toekennen op grond dat verzoeker als ondernemer de aan hem in rekening gebrachte BTW kan verrekenen.
Ten slotte acht het hof gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker het forfaitaire bedrag van
€ 550,-toe te kennen als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen, indienen en in eerste aanleg in raadkamer behandelen van het onderhavige verzoek-schrift ex artikel 591a Sv. Een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het onderhavige verzoekschrift in hoger beroep is niet verzocht.
Gelet op het voorgaande zal aan verzoeker een vergoeding worden toegekend van een bedrag van
€ 3.290,69 + € 563,08 + € 550,-, derhalve in totaal een bedrag van € 4.403,77.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst het verzoek toe in die zin dat aan verzoeker op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ten laste van de Staat een schadevergoeding wordt toege-kend van een bedrag van in totaal

€ 4.403,77 (VIERDUIZENDVIERHONDERDENDRIE EURO EN ZEVEN-ENZEVENTIG CENT).

Deze beschikking is gegeven door
mr. R.C.A. Duindam, voorzitter,
mrs. B. van Walderveen en H.C. Grootveld, leden,
in bijzijn van mr. E. Mulder, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2017.
Deze beschikking is ondertekend door de oudste raadsheer bij afwezigheid van de voorzitter en door de griffier.