Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
BESCHIKKING
[naam verzoeker],
€ 105,-.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) na een sepot van de verdenking van het uitgeven van vals geld. Verzoeker werd op 21 april 2015 in verzekering gesteld op verdenking van het uitgeven van vals geld, maar de officier van justitie besloot op 22 april 2015 om niet tot vervolging over te gaan wegens onvoldoende bewijs. Verzoeker werd vervolgens op 9 juli 2015 door de politierechter te Rotterdam veroordeeld voor verduistering, gepleegd op dezelfde datum. Na deze veroordeling diende verzoeker op 20 juli 2015 een verzoek in voor schadevergoeding voor de tijd die hij in verzekering had doorgebracht, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde hem niet-ontvankelijk in dit verzoek.
Verzoeker ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de zaak waarvoor verzoeker in verzekering was gesteld (het uitgeven van vals geld) niet onder de zaak viel waarvoor hij was veroordeeld (verduistering). Het hof concludeerde dat de sepotbeslissing van de officier van justitie betekende dat de zaak was geëindigd zonder straf of maatregel, waardoor verzoeker recht had op een schadevergoeding. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en kende verzoeker een schadevergoeding toe van € 105,- voor de tijd die hij in verzekering had doorgebracht, maar wees het verzoek voor gederfde inkomsten af wegens onvoldoende onderbouwing.
De beslissing werd op 22 juni 2017 openbaar uitgesproken door het hof, waarbij de voorzitter en de leden van de meervoudige raadkamer aanwezig waren. De griffier zorgde voor de ondertekening van de beschikking en de tenuitvoerlegging van de schadevergoeding werd bevolen.