Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
BESCHIKKING
[naam verzoeker],
“Artikel 591a Sv stelt als voorwaarde dat de strafzaak moet zijn geëindigd
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2016. De verzoekster had een verzoek ingediend op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, waarin zij verzocht om een vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een verzoek ex artikel 552a Sv. De rechtbank had verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat het klaagschrift slechts deels gegrond was verklaard. Dit betekende dat de verzoekster geen recht had op vergoeding van kosten volgens artikel 591a Sv.
De verzoekster had in eerste aanleg een bedrag van € 1.707,23 en een forfaitair bedrag van € 280,- gevraagd voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat, aangezien de strafzaak niet was geëindigd zonder straf of maatregel, de verzoekster niet in aanmerking kwam voor een vergoeding van kosten. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke eisen voor het indienen van een verzoek uit hoofde van artikel 591 en 591a Sv niet waren voldaan, waardoor verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard.
Namens verzoekster werd op 31 oktober 2016 hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het hoger beroep op 15 juni 2017 behandeld, waarbij de advocaat van verzoekster en de advocaat-generaal aanwezig waren. Verzoekster zelf verscheen niet in raadkamer. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het hoger beroep. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Rotterdam bevestigd en het hoger beroep afgewezen, omdat de behandeling in hoger beroep niet leidde tot andere beslissingen dan die van de eerste rechter. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.