ECLI:NL:GHDHA:2017:2099

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
BK-17/00007
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet 2012 met betrekking tot inkomen uit sparen en beleggen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde met betrekking tot de aanslagen in de inkomstenbelasting en de zorgverzekeringswet voor het jaar 2012. De belanghebbende had geen aangifte gedaan en de inspecteur van de Belastingdienst had ambtshalve aanslagen opgelegd. De belanghebbende betwistte de hoogte van de aanslagen, met name het inkomen uit sparen en beleggen van € 38.831, dat volgens haar te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht was overgegaan tot het opleggen van de ambtshalve aanslagen, omdat de belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan. In hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat de inspecteur de bewijslast had omgekeerd en dat het aan de belanghebbende was om overtuigend aan te tonen dat de aanslagen onjuist waren. Het Hof oordeelde dat de inspecteur bij de vaststelling van het inkomen uit sparen en beleggen rekening had gehouden met de relevante gegevens en dat de aanslagen berustten op een redelijke schatting. Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het inkomen uit sparen en beleggen tot nihil moest worden verminderd, en dat de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig moest worden aangepast. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de aanslag IB/PVV en de beschikking belastingrente betrof, en het beroep werd gegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00007

Uitspraak van 27 juni 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 november 2016, nummer SGR 16/3835, betreffende de onder 1.1 en 1.2 vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012, met dagtekening 14 oktober 2015, een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.864 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 38.831, alsmede een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 40.000.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen zijn een verzuimboete- en een belastingrentebeschikking gegeven ten bedrage van € 984 respectievelijk € 2.576.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 46 geheven.
1.5.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 124 geheven. De Inspecteur heeft een nader stuk ingediend, aangeduid als verweerschrift.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brieven van 1 mei 2017, 4 mei 2017 en 12 mei 2017 verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling. Bij brieven van 8 mei 2017 en 15 mei 2017, waarvan laatstgenoemde brief aangetekend is verzonden aan het bij het Hof bekend zijnde adres, zijn de verzoeken van belanghebbende afgewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 mei 2017, gehouden te Den Haag. Belanghebbende is zonder bericht niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende is op of omstreeks 28 februari 2013 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en Zvw voor het belastingjaar 2012. Belanghebbende heeft na diverse aanmaningen geen aangifte ingediend.
3.2.
De Inspecteur heeft met dagtekening 14 oktober 2015 ambtshalve de aanslagen hiervoor vermeld onder 1.1 opgelegd. Tevens zijn verzuimboeten opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht (vermeld onder 1.2).
3.3.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur bij brief van 11 maart 2016 het volgende geschreven:
“Bewijslast
De aanslag is ambtshalve vastgesteld omdat verzuimd is de aangifte in te dienen. (…)
Beoordeling van uw bezwaar
U hebt bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve aanslag 2012 door middel van een bezwaarschrift. Deze aanslag is opgelegd omdat u geen aangifte heeft ingediend. In dat geval moet u -zoals hiervoor is uiteengezet- overtuigend aantonen dat en in hoeverre de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Dit doet u door mij de gegevens te verstrekken die benodigd zijn om het bedrag van de aanslag (opnieuw) vast te stellen.
Daarom ontvang ik graag alsnog van u;
(…)
Rekening houdend met de waardestijging van de banksaldi en de beleggingsproducten ben ik van mening dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Tot op heden is niet duidelijk hoe uw vermogen, gezien uw inkomen, heeft kunnen toenemen. Graag ontvang ik een verklaring.
Ik verzoek u deze gegevens zo spoedig mogelijk te verstrekken.
U bent van mening dat er ten onrechte inkomen uit onroerende zaken en inkomen uit sparen en beleggen aan u is toegerekend. U ontvangt graag een specificatie c.q. toelichting van het vastgestelde inkomen.
Bij deze brief heb ik de bijlagen gevoegd op grond waarvan de (ambtshalve) aanslag is opgelegd. Deze bijlagen dienen tevens te worden gebruikt als verklaring van uw kant per inkomens- en vermogensbestanddeel.
(…)
Ik verzoek u voor de beoordeling van uw bezwaar, per inkomens en/of vermogensbestanddeel te verklaren of het aan u toe te rekenen is. Is dat niet het geval, dan dient u de daar onderstaande verklaring te laten vullen door degene aan wie het inkomens- en/of vermogensbestanddeel wel toe te rekenen is. De verklaringen dienen door u en de ander aan wie het toebehoort volledig te worden ingevuld.
U dient de verklaringen zelf te ondertekenen en mede te laten ondertekenen door diegene aan wie het inkomens- en/of vermogensbestanddeel moet worden toegerekend.
Graag ontvang ik de verklaringen, volledig ingevuld en ondertekend, van u retour. Een portvrije retourenvelop treft u bij deze brief.
In de motivering van het bezwaarschrift stelt u dat de Belastingdienst inkomen aan meerdere personen toerekent. Op grond van mijn geheimhoudingsverplichting, kan ik niet op uw opmerkingen ingaan.”
3.4.
De Inspecteur heeft met dagtekening 6 april 2016 uitspraak op het bezwaarschrift van belanghebbende gedaan. De Inspecteur heeft hierbij de aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 en de beschikkingen gehandhaafd.

Oordeel van de rechtbank

4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Beoordeling van het geschil
14. Vaststaat dat [belanghebbende] geen aangifte heeft gedaan voor de IB/PVV en Zvw voor het jaar 2012. Uit de door [de Inspecteur] overgelegde stukken blijkt dat [belanghebbende] meermalen in de gelegenheid is gesteld om aangifte te doen, laatstelijk nadat zij daartoe op 4 november 2013 is aangemaand. [Belanghebbende] betwist dit ook niet. Aldus heeft [belanghebbende] niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
15. [ De Inspecteur] is daarna terecht overgegaan tot het opleggen van de ambtshalve aanslag, berustend op een schatting.
16. Nu [belanghebbende] de vereiste aangifte niet heeft gedaan, brengt het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Awr, mee dat het beroep van [belanghebbende] ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van [belanghebbende] om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] daarin niet geslaagd. [belanghebbende] heeft slechts gesteld dat de aanslagen te hoog en willekeurig zijn vastgesteld maar heeft dit niet nader gemotiveerd en heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld.
17. De rechtbank dient nog wel te beoordelen of de aanslagen berusten op een redelijke schatting. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
18. Uit de door [de Inspecteur] overgelegde gedingstukken blijkt dat [de Inspecteur] daarbij heeft acht geslagen op loongegevens en banksaldi van [belanghebbende] en op panden die in eigendom aan [belanghebbende] toebehoren. Gelet op die door [de Inspecteur] overgelegde gegevens, is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting. [Belanghebbende] heeft vervolgens in bezwaar de gelegenheid gekregen om de willekeur van de schatting, zoals [belanghebbende] stelt, met stukken te onderbouwen. [Belanghebbende] heeft evenwel geen stukken aangeleverd. Ook in beroep heeft zij geen stukken ter onderbouwing van haar stelling ingebracht. De aanslagen dienen dan ook in stand te blijven.
19. De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2012, gelet op het vaststaand feit dat het een derde verzuim betreft, passend en geboden is.
20. Niet gesteld of gebleken is, dat de in rekening gebrachte belastingrenten bij de aanslagen tot te hoge bedragen zijn opgelegd.
21. [ Belanghebbende] heeft niet in bezwaar gevraagd om te worden gehoord. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht een belanghebbende gehoord indien hij daarom heeft verzocht. Niet gebleken is dat [belanghebbende] een dergelijk verzoek heeft gedaan. [de Inspecteur] heeft bovendien [belanghebbende] in de Vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift de mogelijkheid geboden om haar bezwaarschrift mondeling toe te lichten en hiertoe een verzoek in te dienen. Niet gebleken is dat [belanghebbende] een dergelijk verzoek heeft gedaan. [de Inspecteur] heeft derhalve mogen afzien van het horen.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 en de daarbij opgelegde beschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Met name is in geschil of het inkomen uit sparen en beleggen van € 38.831 op een te hoog bedrag is vastgesteld.
5.2.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede ontkennend.
5.3.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt - naar het Hof begrijpt - tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 alsmede van de gelijktijdig daarmee gegeven boetebeschikking en de beschikking belastingrente.
6.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Niet in geschil is dat de Inspecteur bij het doen van uitspraak op bezwaar, voor zover het de aanslagen en de beschikking belastingrente betreft, terecht de bewijslast heeft omgekeerd en verzwaard. Aldus rust op belanghebbende de last overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de bestreden uitspraak op bezwaar inzake de aanslagen en de beschikking belastingrente onjuist is.
7.2.
Tussen partijen is met name in geschil of belanghebbende een inkomen uit sparen en beleggen van € 38.831 heeft genoten. In dit verband heeft de Inspecteur ter zitting van het Hof verklaard dat hij aan belanghebbende heeft toegezegd dat ingeval de aan belanghebbende toegerekende vermogensbestanddelen bij een ander in de heffing zouden worden betrokken, de van belanghebbende ter zake van dat vermogen geheven belasting dienovereenkomstig dient te worden verminderd. De Inspecteur heeft voorts ter zitting verklaard dat hij er zekerheidshalve voor gekozen heeft de vermogensbestanddelen te belasten bij diverse personen.
Verder heeft de Inspecteur ter zitting van het Hof verklaard dat een veel groter vermogen, waarvan het aan belanghebbende toegerekende vermogen deel uitmaakt, bij [A] en [B] in de heffing is betrokken.
7.3.
Gelet op hetgeen onder 7.2 is overwogen, in het bijzonder de daar vermelde toezegging van de Inspecteur, dient het bij belanghebbende in de heffing betrokken inkomen uit sparen en beleggen tot nihil te worden verminderd. Voorts dient de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
7.4.
Belanghebbende heeft overigens tegen de aanslagen noch tegen de beschikkingen grieven aangevoerd. Dit brengt mee dat belanghebbende in zoverre niet heeft doen blijken dat de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is.
7.5.
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat de Inspecteur terecht een verzuimboete heeft opgelegd en dat het bedrag daarvan, nu – naar niet in geschil is - sprake is van een derde verzuim, passend en geboden is.
7.6.
Het vorenoverwogene leidt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

8.1
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.2
De Inspecteur dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep en in hoger beroep gestorte griffierecht van € 46 en € 124 te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze de aanslag IB/PVV en de beschikking belastingrente betreft;
  • verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV met dien verstande dat de aanslag wordt berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.864 en een inkomen uit sparen en beleggen van nihil;
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig en
  • gelast de Inspecteur een bedrag van € 170 aan griffierechten te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. E.M. Vrouwenvelder, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.W.P. van Oosten. De beslissing is op 27 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.