ECLI:NL:GHDHA:2017:209
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en partneralimentatie in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man, alsook om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, ook wel partneralimentatie genoemd. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2015, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en partijen werden bevolen om de gemeenschap van goederen te verdelen. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen. De man verzet zich tegen het beroep en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, waarin hij verzoekt om een uitspraak over de boedelscheiding.
Tijdens de behandeling van de zaak op 7 december 2016 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw tijdig in hoger beroep is gekomen en dat het beroepschrift voldoet aan de wettelijke vereisten. Het hof overweegt dat de vrouw een peildatum van 1 juli 2015 voor de verdeling van de gemeenschap voorstelt, terwijl de man een peildatum van 1 januari 2015 voorstelt. Het hof oordeelt dat de peildatum voor de waardering van de gemeenschap de datum van de feitelijke verdeling moet zijn, en dat partijen onvoldoende gegevens hebben verstrekt om de verdeling vast te stellen.
Het hof concludeert dat er onvoldoende informatie is om de verzoeken van zowel de man als de vrouw in hoger beroep te honoreren. De verzoeken van de vrouw tot wijziging van de beschikking worden niet-ontvankelijk verklaard, en de bestreden beschikking wordt in stand gehouden. De beslissing van het hof is op 8 februari 2017 uitgesproken door de rechters E.A. Mink, A.N. Labohm en M.Th. Linsen-Penning de Vries, met mr. G. Evertsen als griffier.