ECLI:NL:GHDHA:2017:209

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
200.191.018/01 en 200.191.020/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man, alsook om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, ook wel partneralimentatie genoemd. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2015, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en partijen werden bevolen om de gemeenschap van goederen te verdelen. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen. De man verzet zich tegen het beroep en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, waarin hij verzoekt om een uitspraak over de boedelscheiding.

Tijdens de behandeling van de zaak op 7 december 2016 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw tijdig in hoger beroep is gekomen en dat het beroepschrift voldoet aan de wettelijke vereisten. Het hof overweegt dat de vrouw een peildatum van 1 juli 2015 voor de verdeling van de gemeenschap voorstelt, terwijl de man een peildatum van 1 januari 2015 voorstelt. Het hof oordeelt dat de peildatum voor de waardering van de gemeenschap de datum van de feitelijke verdeling moet zijn, en dat partijen onvoldoende gegevens hebben verstrekt om de verdeling vast te stellen.

Het hof concludeert dat er onvoldoende informatie is om de verzoeken van zowel de man als de vrouw in hoger beroep te honoreren. De verzoeken van de vrouw tot wijziging van de beschikking worden niet-ontvankelijk verklaard, en de bestreden beschikking wordt in stand gehouden. De beslissing van het hof is op 8 februari 2017 uitgesproken door de rechters E.A. Mink, A.N. Labohm en M.Th. Linsen-Penning de Vries, met mr. G. Evertsen als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 februari 2017
Zaaknummers : 200.191.018/01 en 200.191.020/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-6496
Zaaknummer rechtbank : C/10/482457
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.C.M. den Ridder-van der Meijden te Gorinchem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B. Anik te Arnhem.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 11 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 november 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 5 juli 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 8 september 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Voorts is bij het hof van de zijde van de man op 25 november 2016 een brief van 24 november 2016 met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 7 december 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank partijen bevolen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris. De proceskosten zijn gecompenseerd. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen
Voorts is in hoger beroep vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 16 september 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De vrouw verzoekt het hof in haar hoger beroepschrift de bestreden beschikking (het hof begrijpt:) ten aanzien van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. de verdeling van de tussen partijen bestaand hebbende gemeenschap van goederen vast te stellen overeenkomstig het onder punt 10 tot en met 35 gestelde van het hoger beroepschrift;
II. de vrouw te machtigen tot het te gelde maken van de woningen aan [adres 1] te [woonplaats 1] en aan [adres 2] te [woonplaats 2] en haar te machtigen om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van het onroerend goed;
III. te bepalen dat de te geven beschikking in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het in de verkoop geven van het onroerend goed bij een makelaar en eveneens in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van het onroerend goed noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man;
IV. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 20.000,- uit hoofde van de verdeling van de gezamenlijke rekening, zijn lijfrentepolis en de over en weer bestaande vergoedingsrechten, althans een bedrag dat het hof juist en redelijk acht;
V. te bepalen dat de man met ingang van de datum inschrijving beschikking gehouden is met een bedrag van € 1.000,- bruto per maand bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof in principaal hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verzoeken van de vrouw tot wijziging van de beschikking van (het hof begrijpt:) de rechtbank Rotterdam van 20 november 2015, op een wijze zoals door haar geformuleerd onder punt I tot en met V van het door haar in haar verzoekschrift aan het gerechtshof verzochte, primair niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair af te wijzen;
II. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud, dan wel dit verzoek van de vrouw af te wijzen
Bij wijze van incidenteel hoger beroep verzoek de man het hof:
III. de bestreden beschikking te wijzigen in die zin dat er wel een uitspraak zal worden gedaan betreffende de boedelscheiding van partijen en dat dit zal geschieden op een wijze zoals de man in het verweerschrift in hoger beroep heeft omschreven onder punt 1 tot en met 49.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de in het incidenteel hoger beroep gedane verzoeken van de man af te wijzen.

Intrekking van de verzoeken van de vrouw onder II, III en VI

5. Ter terechtzitting van het hof heeft de vrouw haar verzoeken II, III (verkoop woningen) en VI (partneralimentatie) ingetrokken. Deze intrekking heeft tot gevolg dat, nu de door de vrouw aangevoerde grieven niet meer kunnen worden onderzocht, de vrouw in deze verzoeken niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Ontvankelijkheid

6. De vrouw heeft het hoger beroep tijdig ingesteld. Zij is in eerste aanleg niet verschenen en de bestreden beschikking is op 10 februari 2016 aan haar betekend en vervolgens op 12 februari 2016 gepubliceerd in de Staatscourant. Van deze laatste datum wordt uitgegaan voor het bepalen van de appeltermijn.
7. De man is van mening dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep, omdat er in het hoger beroepschrift geen grieven zijn opgenomen.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikelen 359 juncto 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een beroepschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust te omvatten. De omschrijving van het verzoek dient daaruit te bestaan dat vernietiging van de bestreden beschikking wordt verzocht en voorts wordt aangegeven welke andere beslissing van de rechter in hoger beroep wordt verwacht. Uit het verzoekschrift moet duidelijk blijken wat verzoeker aan de rechter verzoekt en waarop hij dat verzoek baseert.
9. Naar het oordeel van het hof voldoet het beroepschrift van de vrouw aan de door de artikelen 359 juncto 278 Rv voorgeschreven duidelijke omschrijving van de gronden waarop het berust. De vrouw heeft in haar beroepschrift aangeduid tegen welk oordeel van de rechtbank zij bezwaar heeft en heeft eveneens toegelicht waarom zij het daar niet mee eens is. Nu voldoende duidelijk is wat de vrouw met het instellen van het hoger beroep beoogt, is het hof van oordeel dat aan de door de wet gestelde vereisten omtrent de inhoud van een verzoekschrift is voldaan en de vrouw ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep.

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap

10. Het hof begrijpt het verzoek van de vrouw aldus dat zij het hof verzoekt om op de voet van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen. De vrouw verzoekt 1 juli 2015 als peildatum voor de omvang en waardering van de gemeenschap te nemen, omdat partijen vanaf medio juni 2015 gescheiden zijn gaan leven.
11. De man kan zich niet verenigen met de door de vrouw voorgestelde verdeling. Indien een peildatum wordt vastgesteld die afwijkt van de wettelijk te hanteren peildatum, is de man van mening dat deze datum vastgesteld moet worden op 1 januari 2015. De man heeft de echtelijke woning begin januari 2015 noodgedwongen moeten verlaten, waarna partijen geen enkel zicht meer hadden op elkaars uitgavenpatroon.
12. Het hof overweegt ten aanzien van de peildata ten aanzien van de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen als volgt. De man heeft op 7 augustus 2015 zijn echtscheidingsverzoek bij de rechtbank ingediend, zodat die datum als peildatum geldt voor de samenstelling en omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Als peildatum voor de waardering van de bij de verdeling in aanmerking te nemen goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap geldt als hoofdregel de datum van de feitelijke verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of op basis van de redelijkheid en billijkheid daarvan dient te worden afgeweken. Nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt met betrekking tot de peildatum voor de waardering dient naar het oordeel van het hof uitgegaan te worden van de datum van de feitelijke verdeling van de wettelijke gemeenschap. Er zijn naar het oordeel van het hof geen feiten en omstandigheden aanwezig om hiervan af te wijken.
13.Voorts overweegt het hof ten aanzien van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt. Indien de rechter op grond van artikel 3:185 BW wordt verzocht de wijze van verdeling te gelasten dan wel de verdeling vast te stellen, dienen aan de rechter voldoende gegevens te worden verschaft om de wijze van de verdeling te gelasten dan wel de verdeling te kunnen vaststellen. De rechter zal dan onder meer inzicht moeten hebben in de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap op de peildatum en in de waarde van de boedelbestanddelen.
14. Nu partijen geen boedelbeschrijving aan het hof hebben verstrekt met betrekking tot de omvang van de gemeenschap op de peildatum, te weten 7 augustus 2015 en evenmin onvoldoende inzicht hebben gegeven in de waarde van de desbetreffende boedelbestanddelen, is het hof op basis van de door partijen verstrekte gegevens – evenals de rechtbank – niet in staat de verdeling vast te stellen.
15. Van een regresvordering kan eerst sprake zijn indien een deelgenoot uit privé vermogen een gemeenschapsschuld voor meer dan 50% heeft betaald. Op basis van de door partijen vastgestelde gegevens kan het hof dit niet vaststellen aangezien het hof over onvoldoende gegevens beschikt. Het had op de weg van partijen gelegen om hierover voldoende duidelijkheid te verschaffen, hetgeen partijen – ook in hoger beroep – hebben nagelaten. Gelet op het voorgaande zal het hof de verzoeken van zowel de man als de vrouw in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
16. Het hof overweegt ten overvloede nog als volgt. De rechter kan geen schulden verdelen aangezien een schuld geen goed is en voor de overgang van schulden de medewerking nodig is van de crediteur. Met betrekking tot gemeenschapsschulden geldt als hoofdregel dat beide echtgenoten in beginsel gelijk draagplichtig zijn. Slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. In onderhavige zaak is niet gebleken van dergelijke bijzondere omstandigheden, zodat – voor zover er op de peildatum van 7 augustus 2015 nog gemeenschappelijke schulden bestonden – beide partijen daarvoor ieder voor de helft draagplichtig zijn.
17. De overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking meer, omdat zij niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
18. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vrouw met betrekking tot haar verzoeken II, III en VI niet-ontvankelijk;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover voor het overige aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2017.