ECLI:NL:GHDHA:2017:2078

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
200.211.673/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter aangevochten die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 5 februari 2018. De moeder stelde dat zij een positieve ontwikkeling had doorgemaakt en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling met elf maanden niet gerechtvaardigd was. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, was niet verschenen op de zitting en had geen verweer gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder haar alcoholverslaving onder controle heeft en dat de omgang tussen haar en de minderjarige goed verloopt. Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling niet meer voldaan waren, en heeft het verzoek van de moeder toegewezen door de ondertoezichtstelling te verlengen tot 5 september 2017, in plaats van de eerder gevraagde periode van een jaar. De beschikking van de kinderrechter is vernietigd en de nieuwe beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.211.673/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 16-3716
zaaknummer rechtbank : C/10/515712
beschikking van de meervoudige kamer van 5 juli 2017 (bij vervroeging)
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl te Rotterdam,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
te Dordrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2017 en de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2017, hierna: de bestreden beschikking, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer.
1.2.
Bij de beschikking van 20 januari 2017 heeft de kinderrechter, voor zover in hoger beroep van belang, de ondertoezichtstelling van de na te noemen minderjarige verlengd tot 5 maart 2017. Deze beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Alvorens verder te beslissen heeft de rechtbank bepaald dat het verhoor van de gecertificeerde instelling en de belanghebbenden in deze zaak zal plaatsvinden op vrijdag 17 februari 2017 te 13:30 uur in het gerechtsgebouw te Dordrecht, Steegoversloot 36.
1.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van de na te noemen minderjarige verlengd tot 5 februari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 14 maart 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 15 juni 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door advocaat mr. R.W. de Gruijl, namens zijn kantoorgenoot.
De gecertificeerde instelling en de vader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raad is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- het ouderlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige, wordt uitgeoefend door de ouders;
- de minderjarige woont bij de vader;
- de minderjarige staat vanaf 5 februari 2016 onder toezicht. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 20 januari 2017 verlengd tot 5 maart 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 5 maart 2017 tot 5 februari 2018.
4.2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige slechts toe te wijzen voor de duur van zes maanden.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De moeder voert in het beroepschrift het volgende aan. Zij heeft een zeer positieve ontwikkeling doorgemaakt, wat door de gecertificeerde instelling wordt onderschreven. De moeder houdt zich aan het veiligheidsplan en er zijn afspraken tot stand gekomen met betrekking tot de omgang. Begin 2017 heeft de moeder echter één terugval gehad, hetgeen zij ten zeerste betreurt. De moeder ziet in dat zij haar ontwikkeling van voor de terugval in het belang van de minderjarige dient te bestendigen en benadrukt dat zij zich daartoe zal inzetten. Zij heeft immers al zeer lange tijd aangetoond tot een dergelijke inzet en positieve ontwikkeling in staat te zijn. Voorts merkt de moeder op dat, voor zover de ondertoezichtstelling voornamelijk ten doel heeft de omgang tussen de moeder en de minderjarige (zonder de vader) tot stand te brengen, hoge eisen dienen te worden gesteld in de toewijzing en de motivering daarvan. De moeder heeft in dit verband verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295. De moeder is van mening dat ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling met elf maanden niet is voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde motiveringseisen. De moeder kan zich verenigen met verlenging van de ondertoezichtstelling, maar is van mening dat de duur van de verlenging op maximaal zes maanden moet worden vastgesteld.
5.2
De gecertificeerde instelling heeft geen verweer gevoerd en is niet ter terechtzitting verschenen. Het hof heeft tijdens de schorsing van de zitting contact opgenomen met de gecertificeerde instelling, maar dit heeft geen nadere informatie opgeleverd over de reden van afwezigheid. Nu de gecertificeerde instelling correct is opgeroepen, ziet het hof geen aanleiding de zaak aan te houden en een nieuwe zitting te plannen.
5.3.
Op grond van artikel 1:260, eerste lid, in verbinding met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen. Ingevolge artikel 1:260, eerste lid, BW kan de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling, mits aan voornoemde gronden is voldaan, telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het hof gebleken dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige gericht is op begeleiding van en toezicht op de omgang tussen de moeder en de minderjarige. Uit haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling blijkt dat de gecertificeerde instelling erkent dat de moeder zich in positieve zin heeft ontwikkeld, maar wenst de gecertificeerde instelling de ondertoezichtstelling met de maximale duur van een jaar verlengen, zodat zij de moeder langer kan volgen. De gecertificeerde instelling zou de minderjarige dan kunnen beschermen op het moment dat het alcoholgebruik weer zou gaan spelen.
5.5.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder andere HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295) geldt voor het opleggen van de maatregel van een ‘omgangsondertoezichtstelling’ op de voet van artikel 1:254 (oud) BW de volgende maatstaf: “Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de ondertoezichtstelling uitspreekt, zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat deze beide gronden aanwezig zijn, doch ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen. Niet uitgesloten is dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het totstandbrengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. In een dergelijk geval moeten aan de motivering van de toewijzing hoge eisen gesteld worden. Dat uit de raadsreportage en het verhandelde ter terechtzitting het Hof is gebleken dat een omgangsregeling niet op vrijwillige basis tot stand komt en dat de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting heeft gesteld dat de minderjarige ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling als ze geen contact heeft met haar biologische vader, levert geen toereikende motivering op voor het opleggen van een maatregel als de onderhavige.”
5.6.
De moeder heeft ter terechtzitting toegelicht dat zij haar verslaving onder controle heeft en dat de omgang tussen haar en de minderjarige inmiddels goed verloopt. Ook heeft de moeder verteld dat zij vrijwilligerswerk doet bij GGZ De Hoop in Dordrecht, waar ze eind augustus 2017 met een opleiding zal starten. Enkele maanden geleden is er nog een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de ouders met een strikte omgangsregeling. In de procedure daartegen is deze aanwijzing vlak voor de zitting ingetrokken met als reden dat de ouders zelf in staat zijn zelfstandig de omgangsregeling uit te voeren. Sinds enkele weken is er een nieuwe gezinsvoogd bij het gezin betrokken, waarmee het contact goed verloopt. De moeder en de vader worden inmiddels vrij gelaten in de omgang.
5.7.
Het hof heeft ter terechtzitting kennisgenomen van de feitelijke stand van zaken. Nu de moeder haar alcoholverslaving onder controle heeft en de vader en de moeder bovendien in staat worden geacht zelf invulling te geven aan de omgang tussen de moeder en de minderjarige en de gecertificeerde instelling hen daarin ook daadwerkelijk vrijlaat, is het hof van oordeel dat niet langer aan de hiervoor weergegeven maatstaf wordt voldaan en dat dus tevens niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten van verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof acht verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar daarom niet noodzakelijk. Het hof zal het verzoek van de moeder toewijzen en de ondertoezichtstelling beperken tot een half jaar vanaf de datum van de bestreden beschikking.
5.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de moeder in hoger beroep zal worden toegewezen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
en, opnieuw beschikkende:
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] tot 5 september 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.I.M. Ydema, A.N. Labohm en I. Zetstra, bijgestaan door mr. B.L. Lok als griffier, en is op 5 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.