ECLI:NL:GHDHA:2017:2075

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
200.183.698/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en de zorgplicht van de tussenpersoon bij opzegging van een opstalverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin zijn vorderingen tegen Nationale-Nederlanden en [X] & [Y] c.s. zijn afgewezen. [Appellant] had een opstalverzekering afgesloten bij Nationale-Nederlanden, die door zijn tussenpersoon [X] & [Y] c.s. eerder is opgezegd dan [appellant] had aangegeven. De opzegging vond plaats per 1 juni 2013, terwijl [appellant] dacht dat de verzekering pas per 1 juni 2014 kon worden beëindigd. Na een brand op 6 mei 2014, waarbij schade aan zijn woning ontstond, vorderde [appellant] schadevergoeding van zowel Nationale-Nederlanden als [X] & [Y] c.s. Het hof oordeelt dat Nationale-Nederlanden toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichting om [appellant] rechtstreeks te informeren over de beëindiging van de verzekering. Het hof stelt dat de mededeling van beëindiging van de verzekering rechtstreeks aan de verzekeringnemer moet worden gedaan, en niet aan de tussenpersoon. Dit is in strijd met de bescherming die de wet biedt aan de verzekeringnemer. Het hof laat Nationale-Nederlanden en [X] & [Y] c.s. toe tot bewijslevering over de vraag of de beëindigingsmededeling [appellant] heeft bereikt. Daarnaast oordeelt het hof dat [X] & [Y] c.s. ook tekort zijn geschoten in hun zorgplicht door niet voorafgaand aan de opzegging met [appellant] te overleggen over de opzegdatum. Het hof houdt verdere beslissingen aan en stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over de hoogte van de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.183.698/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/472820 / HA ZA 14-1013
arrest van 25 juli 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen te Den Haag,
tegen

1.Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,

gevestigd te Den Haag,
advocaat: mr. C. Blanken te Den Haag,
2. [X en Y] Assurantiën Hypotheken v.o.f.,
gevestigd te Den Haag,
3. [X] Stuijfzand Assurantiën B.V.,
gevestigd te Den Haag,
4. [Y] Advies B.V.,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: Nationale-Nederlanden voor geïntimeerde sub 1, [X] & [Y] voor geïntimeerde sub 2 en [X] & [Y] c.s. voor geïntimeerde sub 2-4,
advocaat: mr. M.J.G. Boender-Lamers te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 30 september 2015 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 8 juli 2015. In de appeldagvaarding, met producties, heeft hij zes grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht en producties overgelegd.
1.2
Bij memorie van antwoord heeft Nationale-Nederlanden onder overlegging van producties de grieven bestreden. Ook [X] & [Y] c.s. hebben bij memorie van antwoord de grieven weersproken.
1.3
[appellant] heeft een akte houdende vermeerdering van eis tevens houdende overlegging producties genomen. Hierop hebben zowel Nationale-Nederlanden als [X] & [Y] c.s. bij akte gereageerd. [X] & [Y] c.s. hebben bij die gelegenheid producties in het geding gebracht. [appellant] heeft vervolgens bij antwoordakte zijn eisvermeerdering ingetrokken.
1.4
Vervolgens hebben partijen op 13 december 2016 de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. A.A.M. Knol en Nationale-Nederlanden en [X] & [Y] c.s. door hun advocaten. Mr. Knol en mr. Blanken hebben pleitnotities overgelegd. Het van de zitting opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Mr. Knol heeft bij brief van 13 juni 2017 gereageerd op het proces-verbaal; deze brief is aan het proces-verbaal gehecht.
1.5
Ten slotte is arrest gevraagd op het voor het pleidooi ingediende kopiedossier.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
  • i) [appellant] is eigenaar van het appartementsrecht van een woning aan de [adres] te [woonplaats] . In de jaren ’80 heeft [appellant] voor zijn woning een opstalverzekering gesloten bij Nationale-Nederlanden. De opstalverzekering is op initiatief van Nationale-Nederlanden omstreeks 1995 bij [X] & [Y] ondergebracht. [X] & [Y] trad sindsdien op als zelfstandig tussenpersoon voor [appellant] .
  • ii) Het polisblad uit 2012 vermeldt dat de verzekering is aangegaan tot 1 juni 2014, met voortzetting voor termijnen van één jaar. De verzekerde som bedraagt € 145.800,-. De verzekering kent een garantie tegen onderverzekering. De polis bevat voorts onder meer de volgende bepalingen:
Appartement
Zolang de eigendom van het hierbij verzekerde gebouw gesplitst is in appartementsrechten gelden de volgende aanvullende voorwaarden.
Een daad of verzuim van een eigenaar welke krachtens de wet of de verzekeringsvoorwaarden geheel of gedeeltelijk ongehoudendheid van de maatschappij tot uitkering van de schadepenningen tot gevolg zou hebben, laat de uit deze polis voortvloeiende rechten onverlet. Niettemin zal de maatschappij in zodanig geval gerechtigd zijn, mits zij voor de uitkering de wens te kennen heeft gegeven, een aandeel in de schadepenningen overeenkomende met het aandeel waarin de betreffende eigenaar in de gemeenschap gerechtigd is, van deze terug te vorderen.
In geval van toepassing van artikel 5:136 lid 4 B.W. zal de uitkering van het aandeel in bedoeld geval in plaats van aan de eigenaar geschieden aan de maatschappij.
Gaat de verschuldigde uitkering een bedrag van € 11345,- te boven dan geschiedt zij op de wijze te bepalen door de vergadering van eigenaars, zulks blijkende uit een door de voorzitter gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering.
Door uitkering overeenkomstig de voorwaarden van deze polis zal de maatschappij tegenover alle belanghebbenden volledig zijn gekweten.”
( iii) De polisvoorwaarden bevatten onder meer de volgende bepalingen.
Hoofdstuk 5 Herziening van tarieven en/of voorwaarden
Artikel 22 Herziening
Indien de maatschappij haar tarieven en/of voorwaarden voor verzekeringen van dezelfde soort als deze herziet, heeft zij het recht deze verzekering aan die nieuwe tarieven en/of voorwaarden aan te passen.
De maatschappij zal, indien zij van dit recht gebruik wenst te maken, de aanpassing vooraf aankondigen.
(…)
Hoofdstuk 7 Begin en einde van de verzekering
(…)
Artikel 29 Einde van de verzekering
De verzekering eindigt:
a.
Door opzegging door verzekeringnemer tegen het einde van de op het polisblad genoemde verzekeringstermijn, mits de opzegging schriftelijk aan de maatschappij geschiedt, een termijn van ten minste twee maanden in acht wordt genomen en de opzegging niet vóór genoemde einddatum wordt herroepen.”
  • iv) In 2009 heeft Verax Assurantiën Nederland B.V. (hierna: Verax) namens [appellant] Nationale-Nederlanden verzocht de opstalverzekering per 1 juni 2010 te beëindigen teneinde de verzekering elders onder te brengen. Nationale-Nederlanden heeft dit verzoek geweigerd omdat de verzekering niet per die datum kon worden opgezegd.
  • v) In 2012 heeft Verax aan [appellant] het volgende formulier verstrekt:
Hoe zegt u uw huidige verzekering op?
Vul alle gegevens in op dit formulier en plaats uw handtekening. Doe het opzegformulier samen met het aanvraagformulier in de antwoordenvelop en stuur dit op naar Verax Assurantiën. Wij zorgen er dan voor dat uw huidige verzekering wordt opgezegd.
VerzekeringsmaatschappijOPZEGGING
Naam en adres
Polishouder
Naam
Adres
Postcode en plaats
Soort verzekering(en)
Polisnummer(s)
Eerstvolgende vervaldatum
Geachte heer/mevrouw
Hierbij verzoek ik u de hierboven genoemde verzekering(en) te beëindigen. Mocht de aangegeven vervaldatum niet juist zijn, geldt deze opzegging voor de eerstvolgende vervaldatum. Ik verzoek u mij de datum van de beëindiging schriftelijk te bevestigen.
Datum
Handtekening
  • vi) [appellant] heeft het formulier gebruikt om zijn opstalverzekering op te zeggen. Bij “Verzekeringsmaatschappij” zijn de gegevens van [X] & [Y] ingevuld. Bij “eerstvolgende vervaldatum” is 1 juni 2014 ingevuld. Op 4 april 2012 heeft [appellant] het formulier ondertekend en aan Verax doen toekomen. Verax heeft dit formulier aan [X] & [Y] toegezonden.
  • vii) [appellant] heeft vervolgens zijn woning per 1 juni 2014 elders verzekerd.
  • viii) [X] & [Y] heeft na ontvangst van het formulier contact opgenomen met Nationale-Nederlanden. Nationale-Nederlanden heeft haar medegedeeld dat de verzekering op grond van een coulanceregeling reeds opzegbaar was per 1 juni 2013. [X] & [Y] heeft de opstalverzekering vervolgens per 1 juni 2013 opgezegd.
  • ix) [X] & [Y] heeft van Nationale-Nederlanden een royementsaanhangsel ontvangen, dat zij bij brief van 26 april 2012 naar het adres van [appellant] heeft doorgezonden. In de brief is vermeld dat de opstalverzekering per 1 juni 2013 niet meer van kracht is.
  • x) Op 6 mei 2014 is brand uitgebroken in de woning van [appellant] . Als gevolg hiervan is schade ontstaan en is de woning onbewoonbaar geworden.
(xi) [appellant] heeft de brand bij Nationale-Nederlanden gemeld, maar deze weigert uitkering omdat de opstalverzekering per 1 juni 2013 is geroyeerd.
2.3
[appellant] heeft zowel Nationale-Nederlanden als [X] & [Y] c.s. gedagvaard. Hij heeft gevorderd dat zij hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van zijn brandschade tot een bedrag van € 140.000,- en buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 4.221,48, te vermeerderen met wettelijke rente. Volgens [appellant] is de verzekering niet per 1 juni 2013 geëindigd, maar per 1 juni 2014. Bovendien hebben Nationale-Nederlanden en [X] & [Y] hun zorgplicht geschonden, als gevolg waarvan [appellant] niet op de hoogte was van de beëindiging van de verzekering per 1 juni 2013 en daardoor op het moment van de brand niet verzekerd was, waardoor hij schade heeft geleden. Nationale-Nederlanden heeft verzuimd hem rechtstreeks schriftelijk te informeren over de beëindiging van de verzekering per 1 juni 2013. [X] & [Y] heeft de verzekeringsovereenkomst in strijd met de opdracht al per 1 juni 2013 opgezegd in plaats van per 1 juni 2014, en heeft hem daarover noch tevoren noch erna deugdelijk geïnformeerd, aldus [appellant] . De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.
Vordering tegen Nationale-Nederlanden
2.4
De grieven I en II hebben betrekking op de afwijzing van de vordering jegens Nationale-Nederlanden.
2.5
Met grief I voert [appellant] aan dat op grond van artikel 29 sub a van de polisvoorwaarden opzegging slechts mogelijk was tegen het einde van de op het polisblad genoemde verzekeringstermijn, in dit geval 1 juni 2014. Dat eerdere opzegging op grond van een coulanceregeling ook mogelijk was, was [appellant] niet bekend. [appellant] ging er van uit dat hij de verzekeringsovereenkomst diende op te zeggen per 1 juni 2014. Hij beroept zich in dit verband op de artikelen 7:932 en 933 BW, alsmede op artikel 22 van de polisvoorwaarden en stelt zich op het standpunt dat Nationale-Nederlanden had moeten onderzoeken of [appellant] daadwerkelijk toestemde in beëindiging per 1 juni 2013. Nu zij dat niet heeft gedaan, is zij toerekenbaar tekortgeschoten, aldus [appellant] .
2.6
Met grief II voert [appellant] aan dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat Nationale-Nederlanden op grond van de artikelen 7:932 en 933 BW gehouden was de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst schriftelijk en rechtstreeks aan de verzekeringnemer ( [appellant] ) te melden. Aan dit vereiste is volgens [appellant] niet voldaan omdat het royementsaanhangsel door Nationale-Nederlanden slechts aan [X] & [Y] is gestuurd.
2.7
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat [X] & [Y] inzake de opstalverzekering de tussenpersoon van [appellant] was en dat zij contact heeft opgenomen met Nationale-Nederlanden over de vraag per welke datum de verzekeringsovereenkomst van [appellant] beëindigd kon worden. Nadat [X] & [Y] van Nationale-Nederlanden had vernomen dat de verzekeringsovereenkomst reeds per 1 juni 2013 kon worden beëindigd, heeft zij de overeenkomst per die datum opgezegd. Nationale-Nederlanden heeft de opzegging geaccepteerd, zodat de verzekeringsovereenkomst per 1 juni 2013 is geëindigd. Nationale-Nederlanden mocht er in dit verband op vertrouwen dat de opzegging van de verzekering door [X] & [Y] , als vaste tussenpersoon van [appellant] , plaatsvond in opdracht en met instemming van [appellant] . Het enkele feit dat de overeenkomst daarmee eindigde op een eerder moment dan in de polisvoorwaarden als eerst mogelijke opzeggingsdatum was vermeld, brengt niet mee dat Nationale-Nederlanden nader onderzoek had moeten doen of [appellant] hiermee daadwerkelijk instemde.
2.8
Met betrekking tot de vraag of Nationale-Nederlanden toerekenbaar tekort is geschoten door de beëindigingsbrief met het royementsaanhangsel niet rechtstreeks aan [appellant] te sturen maar aan [X] & [Y] , overweegt het hof als volgt. Een mededeling van een verzekeraar dat, en per wanneer, de verzekeringsovereenkomst is geëindigd, betreft informatie die van essentieel belang is voor een verzekeringnemer met het oog op het voorkomen van het ongewild ontbreken van verzekeringsdekking dan wel dubbele verzekering. Anders dan Nationale-Nederlanden meent, vormt een dergelijke beëindigingsmededeling naar het oordeel van het hof een wijziging van de verzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:932 lid 2 BW. Er is reeds daarom geen reden om te veronderstellen dat die beëindigingsmededeling, anders dan de polis, aan de tussenpersoon gestuurd mag worden in plaats van rechtstreeks aan de verzekeringnemer.
2.9
Een verzekeraar is verplicht een beëindigingsmededeling, ook als deze niet als wijziging van de verzekeringsovereenkomst kan worden beschouwd, ingevolge artikel 7:933 lid 1 BW rechtstreeks schriftelijk aan de (laatst bekende woonplaats van de) verzekeringnemer te sturen. Dat de “geadresseerde” als bedoeld in voormeld artikellid blijkens de parlementaire geschiedenis naast de verzekeringnemer ook de tot uitkering gerechtigde of de zelfstandige tussenpersoon kan zijn, betekent nog niet dat mededelingen die bestemd zijn voor een verzekeringnemer ook (slechts) aan zijn tussenpersoon mogen worden gezonden. Een dergelijke, door Nationale-Nederlanden verdedigde, uitleg van artikel 7:933 BW is in strijd met de in diezelfde parlementaire geschiedenis genoemde strekking tot bescherming van de geadresseerde, die uit een oogpunt van zekerheid belang heeft bij schriftelijke mededelingen (aan zijn woonplaats) (Kamerstukken 19529, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 14). Zie in dit verband ook de opvattingen in de literatuur (F.H.J. Mijnssen, Monografieën BW, nr. B88, Verzekering, 2012, par. 9.5.; M.L. Hendrikse, H.P.A.J. Martius & J.G.J. Rinkes, Verzekeringsrecht, 2015, par. 7.3.2; H. Wansink en N. Van Tiggele-Van der Velde, Asser 7-IX* Verzekeringsrecht, 2012, nr. 73), alsmede (voor het oude verzekeringsrecht) de in die literatuur genoemde uitspraken van de Raad van Toezicht. Een tussenpersoon kan weliswaar de geadresseerde van een mededeling van de verzekeraar zijn (in de zin van artikel 7:933 BW), maar alleen als de mededeling ook daadwerkelijk voor hem is bestemd. Daarvan is bij een beëindigingsmededeling geen sprake.
2.1
Daarnaast is niet gebleken dat [appellant] een (expliciete) volmacht aan [X] & [Y] had verstrekt om belangrijke mededelingen van Nationale-Nederlanden, zoals de beëindigingsmededeling, namens hem in ontvangst te nemen. Een dergelijke volmacht kan niet zonder meer worden afgeleid uit het feit dat het gebruikelijk was dat Nationale-Nederlanden mededelingen omtrent de verzekeringsovereenkomst doorgaans (uitsluitend) aan [X] & [Y] stuurde, noch uit het feit dat de verzekering bij Nationale Nederlanden niet door [appellant] zelf maar door [X] & [Y] is opgezegd. Naar het oordeel van het hof is Nationale-Nederlanden dan ook toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichting [appellant] rechtstreeks en schriftelijk te informeren over de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst. Indien en voorzover de mededeling van de beëindiging [appellant] als gevolg daarvan niet heeft bereikt, komt dit voor haar risico. Nationale-Nederlanden is in dat geval aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door [appellant] geleden schade.
2.11
Met betrekking tot het beroep van Nationale-Nederlanden op eigen schuld aan de zijde van [appellant] , overweegt het hof als volgt. Nationale-Nederlanden stelt dat [appellant] heeft moeten begrijpen dat er iets hand was met de verzekering omdat hij geen acceptgiro voor de premie ontving. [appellant] wist dat hem jaarlijks omstreeks juni een acceptgiro voor de premiebetaling werd toegestuurd en had kunnen opmerken dat hij geen acceptgiro voor 2013/2014 had ontvangen. Als hij had geïnformeerd over de reden voor het uitblijven van de acceptgiro was hij te weten gekomen dat de verzekering was geroyeerd. Naar het oordeel van het hof faalt dit beroep op eigen schuld. Voor zover [appellant] al een verwijt kan worden gemaakt dat hij het uitblijven van de acceptgiro niet heeft opgemerkt en daar geen actie op heeft ondernomen, dan valt zijn fout in het niet bij de door de verzekeraar gemaakte fout. De billijkheid brengt mee dat de vergoedingsplicht van Nationale-Nederlanden in zijn geheel in stand blijft.
2.12
Nationale-Nederlanden heeft zich ook erop beroepen dat [appellant] van [X] & [Y] een brief van 26 april 2012 met het royementsaanhangsel heeft ontvangen waarin is vermeld dat de verzekeringsovereenkomst per 1 juni 2013 eindigt. [appellant] heeft de ontvangst van deze brief echter betwist. . Op Nationale-Nederlanden rust de bewijslast van haar stelling dat deze beëindigingsmededeling [appellant] heeft bereikt. Het hof zal Nationale-Nederlanden toelaten tot bewijslevering en verwijst in dit verband naar hetgeen wordt overwogen in de rechtsoverwegingen 2.18 en 2.19 van dit arrest. Indien Nationale-Nederlanden slaagt in het bewijs dat [appellant] de bedoelde brief van [X] & [Y] heeft ontvangen, vervalt haar aansprakelijkheid omdat dan moet worden aangenomen dat het causaal verband tussen de tekortkoming van Nationale-Nederlanden en de schade ontbreekt. [appellant] was dan immers, zij het indirect via [X] & [Y] , op de hoogte gesteld van de feitelijke beëindigingsdatum van de verzekering, terwijl Nationale-Nederlanden er – zoals hierboven overwogen – op mocht vertrouwen dat de opzegging per 1 juni 2013 had plaatsgevonden met instemming van [appellant] . Nationale-Nederlanden hoefde er derhalve niet op bedacht te zijn dat deze datum voor [appellant] als een verrassing zou komen.
2.13
Uit het bovenstaande volgt dat, tenzij het in 2.12 bedoelde bewijs wordt geleverd, Nationale-Nederlanden aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van het feit dat zij hem geen mededeling heeft gedaan de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst. Daarbij gaat het hof er als niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken van uit dat [appellant] , als hij zou hebben geweten dat de verzekeringsovereenkomst per 1 juni 2013 was beëindigd, ervoor zou hebben gezorgd dat de ingangsdatum van zijn nieuwe verzekering daarop zou hebben aangesloten. Wat betreft de hoogte van deze schade, verwijst het hof naar hetgeen hierover verderop in dit arrest is overwogen en beslist.
Vordering tegen [X] & [Y] c.s.
2.14
De grieven III tot en met VI hebben betrekking op de vordering jegens [X] & [Y] c.s. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] heeft aangevoerd dat hij op goede gronden (te weten artikel 29 van de polisvoorwaarden) ervan uitging dat de overeenkomst pas op 1 juni 2014 kon worden beëindigd. Hem was niet bekend dat, op grond van een coulanceregeling van Nationale-Nederlanden, een eerdere opzegdatum mogelijk was. Dit moet volgens [appellant] voor [X] & [Y] duidelijk zijn geweest. Het had dan ook op de weg van [X] & [Y] gelegen om, voorafgaande aan de daadwerkelijke opzegging, contact met [appellant] op te nemen om te informeren of hij de verzekeringsovereenkomst al per 1 juni 2013 wilde beëindigen. [X] & [Y] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat [appellant] bij brief van 26 april 2012 is geïnformeerd over de beëindiging per 1 juni 2013, maar [appellant] stelt dat hij deze brief nooit heeft ontvangen. Bovendien is de enkele schriftelijke mededeling dat de verzekering is beëindigd per 1 juni 2013, zonder dat in de brief expliciet wordt gewaarschuwd dat de beëindigingsdatum een andere is dan de datum 1 juni 2014 die [appellant] zelf had ingevuld op het opzegformulier, onvoldoende in het kader van de door [X] & [Y] in acht te nemen zorgplicht, nu er een reële kans was dat [appellant] deze eerdere beëindigingsdatum zonder een dergelijke waarschuwing niet zou opmerken. Aldus nog steeds [appellant] .
2.15
Naar het oordeel van het hof is [X] & [Y] toerekenbaar tekort geschoten door voorafgaande aan de daadwerkelijke opzegging niet met [appellant] te overleggen over de vraag of hij de verzekeringsovereenkomst al per 1 juni 2013 wilde opzeggen. Het opzegformulier vermeldde immers 1 juni 2014 als opzegdatum. [X] & [Y] c.s. beroepen zich weliswaar op de clausule op het opzegformulier dat indien de aangegeven vervaldatum “niet juist” mocht zijn, opzegging wordt verzocht per eerstvolgende vervaldatum, maar dit verweer gaat niet op. [X] & [Y] heeft moeten begrijpen dat [appellant] voor het bepalen van de “eerstvolgende vervaldatum” was uitgegaan van de polisvoorwaarden, zoals hij in 2010 al had ervaren, waaruit voortvloeide dat hij pas kon opzeggen per 1 juni 2014. [X] & [Y] wist (althans behoorde er gelet op de door [appellant] op het opzegformulier ingevulde opzegdatum 1 juni 2014 rekening mee te houden) dat [appellant] niet op de hoogte was van de coulanceregeling. In die situatie kan zij zich jegens [appellant] niet erop beroepen dat de door hem genoemde datum van 1 juni 2014 “niet juist” zou zijn.
2.16
Dat [appellant] een eerdere opzegdatum dan 1 juni 2014 mogelijk zelf ook graag wilde, doet aan het bovenstaande niet af. [X] & [Y] had deze eerdere opzegmogelijkheid met [appellant] deugdelijk moeten communiceren. Dit klemt temeer nu [X] & [Y] wist dat [appellant] zijn nieuwe verzekering niet via haar wilde afsluiten, maar via een andere tussenpersoon, zodat [X] & [Y] zelf geen zicht had op de vraag of de ingangsdatum van de nieuwe verzekering aansloot op de datum van beëindiging van de verzekering bij Nationale-Nederlanden. De zorgplicht van [X] & [Y] als assurantietussenpersoon van [appellant] brengt mee dat zij ervoor zorg diende te dragen dat [appellant] op de hoogte was van en instemde met de eerdere opzegdatum, zodat hij niet onbedoeld onverzekerd zou raken. Het enkele achteraf sturen van een brief is in dit verband naar het oordeel van het hof onvoldoende, temeer nu [appellant] in de door [X] & [Y] overgelegde brief van 26 april 2012 niet expliciet wordt gewezen op het feit dat de datum van beëindiging eerder was dan die hij zelf op het opzegformulier had ingevuld. Dat had wel op de weg van [X] & [Y] gelegen omdat zij, anders dan Nationale-Nederlanden, wist dat de datum 1 juni 2013 niet vooraf deugdelijk met [appellant] was gecommuniceerd en er derhalve op bedacht had moeten zijn dat deze datum voor [appellant] als een verrassing zou komen.
2.17
[X] & [Y] c.s. stellen zich voorts op het standpunt dat [appellant] wist dat de verzekeringsovereenkomst per 1 juni 2013 zou eindigen omdat [X] & [Y] het royementsaanhangsel bij brief van 26 april 2012 aan [appellant] heeft toegezonden. Het komt volgens [X] & [Y] c.s. voor rekening van [appellant] dat hij na de ontvangst van deze brief geen actie heeft ondernomen om te voorkomen dat hij onverzekerd zou zijn. [appellant] heeft echter betwist de brief van 26 april 2012 te hebben ontvangen. Het hof oordeelt als volgt. Zoals hierboven is overwogen en beslist, is het enkele achteraf sturen van de brief zoals door [X] & [Y] c.s. overgelegd in deze procedure, naar het oordeel van het hof onvoldoende voor het oordeel dat [X] & [Y] hiermee heeft voldaan aan haar uit haar zorgplicht voortvloeiende informatieplicht. Dit neemt niet weg dat, indien [appellant] – die beschikte over een tweede tussenpersoon (Verax) die hem bij de opzegging van de verzekering en het afsluiten van een nieuwe verzekering begeleidde – de brief wel heeft ontvangen maar deze niet zorgvuldig zou hebben gelezen, in beginsel sprake kan zijn van eigen schuld die leidt tot een vermindering van de vergoedingsplicht. Daarmee blijft de vraag of [appellant] de brief al dan niet heeft ontvangen relevant.
2.18
Op grond van artikel 3:37 lid 3 BW moet de brief [appellant] hebben bereikt alvorens [X] & [Y] zich op de inhoud daarvan kan beroepen. De bewijslast dat de brief [appellant] heeft bereikt ligt op [X] & [Y] c.s. Zij stellen in dit verband dat de brief is gestuurd naar het door [appellant] opgegeven adres en dat [appellant] ook nimmer van zich heeft laten horen terwijl verwacht mocht worden dat hij zou informeren waarom hij geen bevestiging van de opzegging ontving (te meer nu in het opzegformulier daarom expliciet was gevraagd). Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof echter onvoldoende om voorshands aan te nemen dat de brief [appellant] heeft bereikt. [X] & [Y] c.s. hebben bewijs aangeboden van het feit dat de brief van 26 april 2012 [appellant] heeft bereikt. [X] & [Y] c.s. hebben toegelicht dat medewerkers van Post.nl zouden kunnen verklaren over het feit dat de post (in de wijk waarin [appellant] woonachtig was) accuraat werd bezorgd.
2.19
Het hof zal dit bewijsaanbod honoreren. Zoals hiervoor (2.12) reeds overwogen, zal het hof ook Nationale-Nederlanden toelaten tot het leveren van bedoeld bewijs. Het hof verzoekt [X] & [Y] c.s. en Nationale-Nederlanden in overleg te treden hoe zij het bewijs wensen te leveren. In dit verband merkt het hof nog op dat het enkele feit dat de post in de wijk van [appellant] in de betreffende periode accuraat werd bezorgd, onvoldoende is voor de conclusie dat de betreffende brief van 26 april 2012 [appellant] heeft bereikt.
2.2
Uit het bovenstaande volgt dat [X] & [Y] c.s. aansprakelijk zijn voor (een deel van) de schade die [appellant] heeft geleden, voor zover [X] & [Y] toerekenbaar tekort is geschoten in haar informatieplicht. Daarbij gaat het hof er als niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken van uit dat [appellant] , als hij zou hebben geweten dat de verzekeringsovereenkomst per 1 juni 2013 was beëindigd, ervoor zou hebben gezorgd dat de ingangsdatum van zijn nieuwe verzekering daarop zou hebben aangesloten.
Schade
2.21
[appellant] heeft in hoger beroep bij akte een rapportage van EMN Expertise overgelegd waarin volgens hem de schade aan het gehele pand, waarin zijn appartement is gelegen, nader wordt toegelicht. Volgens de rapportage is de totale schade aan het pand € 227.073,- en betreft daarvan een bedrag van € 191.497,- het appartement van [appellant] . [X] & [Y] c.s. hebben bij pleidooi in hoger beroep aangevoerd dat de stellingen van [appellant] omtrent de hoogte van de schade tardief zijn. Het hof heeft dit standpunt ten pleidooie verworpen, omdat geen sprake was van nieuwe stellingen, maar [appellant] slechts de hoogte van de schade nader heeft onderbouwd.
2.22
Nationale-Nederlanden en [X] & [Y] c.s. hebben de juistheid van het rapport betwist, nu daarin enige onderbouwing van de door [appellant] geleden schade ontbreekt. Zij beroepen zich op de polisvoorwaarden met appartementsclausule. Volgens Nationale-Nederlanden en [X] & [Y] c.s. zou [appellant] , als hij verzekerd was geweest, slechts aanspraak hebben kunnen maken op het percentage dat het door [appellant] verzekerde bedrag is van de totale waarde van het pand.
2.23
Toepassing van de polisvoorwaarden met appartementsclausule komt volgens Nationale-Nederlanden neer op het volgende. De waarde van het appartement van [appellant] is (blijkens het door [appellant] overgelegde expertiserapport) € 188.333,-, zijnde 1/3 deel van de totale waarde van het pand. De totale schade bedraagt € 227.073,-, waarvan onder de polis 1/3 deel wordt vergoed, zijnde € 75.691,-. De overige schade komt voor rekening van de twee andere leden van de VvE, respectievelijk hun verzekeraars. Daarbij maakt Nationale-Nederlanden de volgende kanttekeningen:
  • a) Zij is ervan uitgegaan dat [appellant] een beroep op de garantie tegen onderverzekering toekomt, maar weet (nog) niet of deze garantie daadwerkelijk van kracht is; dit hangt af van de vraag of de herbouwmeter destijds naar waarheid is ingevuld.
  • b) De splitsingsakte moet in het bezit van Nationale-Nederlanden worden gesteld en op juistheid worden gecontroleerd.
  • c) De uitkering kan op grond van artikel 15 van de polisvoorwaarden nooit meer bedragen dan de werkelijk aan herstel of herbouw bestede kosten.
  • d) De uitkering kan tot een bedrag van € 11.345,- aan [appellant] (of zijn hypothecair financier) geschieden, maar over de vraag aan wie het meerdere dient te worden betaald, moet de Vereniging van Eigenaren beslissen.
Ook [X] & [Y] c.s. zijn van mening dat de te vergoeden schade hooguit € 75.691,- kan bedragen.
2.24
[appellant] heeft betwist dat hij onder de bij Nationale-Nederlanden afgesloten polis slechts recht zou hebben op een derde van de totale schade. Volgens [appellant] is juist dat de andere leden van de VvE naar rato behoren bij te dragen aan het herstel van de door [appellant] geleden schade, maar slechts voor zover het de gemeenschappelijke delen betreft. [appellant] is rechthebbende op het gedeelte dat is afgebrand en dat hij had verzekerd. Die schade beloopt € 190.000,- en die is dus verzekerd. Voor zover de andere appartementseigenaren respectievelijk hun verzekeraars daaraan behoren bij te dragen kunnen Nationale-Nederlanden en [X] [Y] op hen regres nemen. [appellant] vraagt het hof de zaak zo nodig ambtshalve te verwijzen naar de schadestaatprocedure.
2.25
Het hof constateert dat partijen bij de begroting van de schade tot uitgangspunt hebben genomen dat [appellant] onder de polis bij Nationale-Nederlanden uitkering had kunnen claimen, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan. Voorts stelt het hof vast dat partijen pas in een laat stadium van de procedure nader zijn ingegaan op de vraag hoe groot de door Nationale-Nederlanden / [X] & [Y] c.s. te vergoeden schade moet zijn. Het door [appellant] overgelegde expertise-rapport is niet in de eerste plaats toegespitst op de door hemzelf geleden schade en de door Nationale-Nederlanden opgeworpen kanttekeningen zijn tot op heden onbeantwoord gebleven. Aan de andere kant heeft noch Nationale-Nederlanden noch [X] & [Y] c.s. tot op heden zelf onderzoek naar de schade gedaan, noch gemotiveerd toegelicht dat en waarom het schadebedrag in het door [appellant] overgelegde expertiserapport onjuist zou zijn.
2.26
Daarbij komt nog het volgende. Het is voor het hof nog niet duidelijk wat in de ogen van Nationale-Nederlanden en [X] & [Y] c.s. de strekking en uitleg van de in de polis opgenomen appartementsclausule is, wat het belang van deze clausule is voor de beoordeling van deze zaak, en op grond van welke wettelijke of contractuele bepaling(en) [appellant] in dit geval onder de polis slechts aanspraak had kunnen maken op een derde van de totale schade aan het pand. In dat verband merkt het hof op dat een appartementsclausule doorgaans strekt ter bescherming van een verzekerde zodat voorshands niet goed te begrijpen is dat, zoals Nationale-Nederlanden lijkt te bepleiten (zie bijvoorbeeld de conclusie van antwoord nr. 17), [appellant] op grond van die clausule slechts recht zou hebben op een derde van de totale schade. Het hof wenst dan ook te worden voorgelicht over de omvang van de polisdekking en de uitleg van de appartementsclausule in het onderhavige geval, te weten de situatie waarin sprake is van een slapende VvE waardoor iedere appartementseigenaar individueel een opstalverzekering heeft moeten sluiten en waarbij één van de appartementseigenaren dit heeft nagelaten.
2.27
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen na afloop van de in 2.12, 2.18 en 2.19 bedoelde bewijslevering zich bij akte nader uit te laten over de hoogte van de brandschade, en over het bedrag waarop [appellant] volgens de polisvoorwaarden met appartementsclausule jegens Nationale-Nederlanden aanspraak had kunnen maken als de verzekering ten tijde van de brand nog van kracht was geweest. [appellant] zal als eerste in de gelegenheid worden gesteld tot het nemen van een akte, waarna vervolgens Nationale-Nederlanden en [X] & [Y] c.s. een (antwoord)akte kunnen nemen. Indien en voor zover partijen ter nadere onderbouwing van hun stellingen of verweren nieuwe producties willen overleggen, verdient het aanbeveling dat deze op voorhand naar de andere partijen worden verzonden, zodat deze daar direct in hun akte op kunnen reageren.
2.28
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.Beslissing

Het hof:
  • laat [X] & [Y] c.s. en Nationale-Nederlanden toe tot het bewijs van hun stelling dat de brief van 26 april 2012 [appellant] heeft bereikt;
  • bepaalt dat, indien [X] & [Y] c.s. en/of Nationale-Nederlanden getuigen wil(len) doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. C.A. Joustra, op dinsdag 26 september 2017 om 9.30 uur;
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden oktober en december 2017, alsmede januari 2018 opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven - Oud, C.A. Joustra en J.M. Willink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.