ECLI:NL:GHDHA:2017:2063
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake draagplicht bij gezamenlijke hypothecaire geldlening tussen ex-samenwoners
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn vorderingen zijn afgewezen. De man en de vrouw, ex-samenwoners, hebben gezamenlijk een hypothecaire geldlening afgesloten bij BLG Hypotheekbank N.V. ter hoogte van EUR 55.374,51. De man vordert dat de vrouw op gelijke wijze als hij bijdraagt aan de financiële verplichtingen die voortvloeien uit deze lening. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de man in zijn proceskosten werd veroordeeld en dat de vorderingen van de vrouw in reconventie ook werden afgewezen.
In hoger beroep heeft de man twee grieven geformuleerd. De eerste grief richt zich tegen de vaststelling van de rechtbank dat een deel van het geleende bedrag door de man is gebruikt voor persoonlijke doeleinden. De man stelt dat de lening gezamenlijk is aangegaan en dat beide partijen in hun onderlinge verhouding gelijkelijk draagplichtig zijn. De vrouw betwist dit en stelt dat de lening bedoeld was voor de onderneming van de man en dat zij financieel onafhankelijk was tijdens hun samenwoning.
Het hof overweegt dat, hoewel partijen gezamenlijk en hoofdelijk een schuld aangaan, het in beginsel aannemelijk is dat zij in hun interne verhouding ieder voor gelijke delen voor die schuld draagplichtig zijn, tenzij andersluidende afspraken zijn gemaakt. Het hof komt tot de conclusie dat de man niet voldoende heeft onderbouwd dat de gelden uit de lening ten goede zijn gekomen aan de gezamenlijke huishouding. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.