ECLI:NL:GHDHA:2017:2055

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
200.213.582/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp en de gevolgen van betrokkenheid bij een loverboy netwerk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een jeugdige, die betrokken was bij een loverboy netwerk. De jeugdige, die in een gesloten accommodatie verblijft, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin machtiging werd verleend voor haar opname in een gesloten jeugdhulpinstelling. De jeugdige stelt dat de gesloten plaatsing niet noodzakelijk is en dat zij inmiddels erkent slachtoffer te zijn van loverboypraktijken. Tijdens de zitting heeft zij aangegeven dat zij zich volledig zal inzetten voor haar behandeling in een open groep, maar het hof oordeelt dat de risico's van haar betrokkenheid bij het netwerk nog steeds aanwezig zijn. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van de jeugdige, waarbij zij benadrukken dat de jeugdige nog te kwetsbaar is om de gesloten plaatsing te beëindigen. Het hof heeft de gronden van de kinderrechter overgenomen en geconcludeerd dat de machtiging tot gesloten jeugdhulp nog steeds gerechtvaardigd is. De beslissing van de kinderrechter is bekrachtigd, en de jeugdige zal uiterlijk in de zomer van 2017 starten met haar behandeling in een andere instelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 juni 2017 (
bij vervroeging)
Zaaknummer : 200.213.582/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 16-3968
Zaaknummer rechtbank : C/10/517240
[appellant] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te [vestigingsplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de jeugdige,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- [de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder;
- [de vader] ,
[zonder bekende woon- of verblijfplaats] ,
hierna te noemen: de vader;
- de stichting Stichting Jeugdbescherming [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
- [de zus] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de zus.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De jeugdige is op 7 april 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 maart 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De gecertificeerde instelling heeft op 21 april 2017 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 9 mei 2017, bij het hof ingekomen op 11 mei 2017, laten weten ter zitting aanwezig te zullen zijn.
De zaak is op 31 mei 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de jeugdige, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam 1] namens de raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder;
- de zus.
De zus heeft voor de moeder vertaald uit en in het Berbers.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is machtiging verleend om de jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, zoals bedoeld in artikel 6.1.2. eerste lid van de Jeugdwet, voor de periode van 13 maart 2017 tot 13 september 2017. Bij deze beschikking is de jeugdige tevens met ingang van 13 maart 2017 tot 13 maart 2018 onder toezicht gesteld.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- op 21 december 2016 is de jeugdige geplaatst op de gesloten groep [vestigingsplaats] ;
- op 16 januari 2017 is de jeugdige overgeplaatst naar de gesloten [vestigingsplaats] ;
- op 20 januari 2017 is de jeugdige teruggeplaatst naar de gesloten groep [vestigingsplaats] ;
- op 23 januari 2017 is de jeugdige intern overgeplaatst van de gesloten groep [vestigingsplaats] naar de gesloten groep [vestigingsplaats] .

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlening van de machtiging om de jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven (hierna ook: de machtiging gesloten jeugdhulp).
2. De jeugdige verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover het de machtiging gesloten jeugdhulp betreft) en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad om haar op te nemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp af te wijzen.
3. De gecertificeerde instelling verweert zich tegen het verzoek van de jeugdige.
4. De raad heeft ter zitting verweer gevoerd.
5. De jeugdige stelt dat plaatsing in een gesloten accommodatie niet noodzakelijk is. In haar beroepschrift licht zij toe dat zij weliswaar in de prostitutie werkzaam is geweest, maar dat zij, anders dan de rechtbank in haar beschikking heeft overwogen, daartoe niet is aangezet door haar ex-vriend. Ter zitting in hoger beroep wordt namens de jeugdige aangevoerd dat zij inmiddels erkent dat zij slachtoffer is van loverboypraktijken en dat zij aangifte heeft gedaan tegen haar ex-vriend. De jeugdige handhaaft haar standpunt dat zij tijdens haar verblijf in de gesloten instelling niet heeft geprobeerd andere meisjes over te halen om voor haar ex-vriend te gaan werken. De minderjarige geeft aan dat rekening moet worden gehouden met het feit dat zij overgeplaatst zal worden naar een open groep bij [naam 3] in [vestigingsplaats] , zijnde een behandelgroep voor jeugdigen die te maken hebben met loverboyproblematiek. Zij benadrukt dat zij zich voor de behandeling bij [naam 3] volledig zal inzetten, eventueel op vrijwillige basis. Zij geeft aan dat zij tot aan de plaatsing bij [naam 3] bij haar moeder en zus wil wonen. Zij benadrukt dat een eventueel verblijf bij haar moeder en zus in [woonplaats] geen risico meer met zich meebrengt, nu haar ex-vriend en zijn broer momenteel in voorarrest zitten. Haar moeder en zus hebben begrip voor haar situatie en kunnen haar ondersteunen. De enkele verloven, die recentelijk in het kader van het doen van aangifte zijn verleend, zijn positief verlopen.
6. De raad stelt zich op het standpunt dat een gesloten plaatsing geboden is om twee redenen. Ten eerste is er in geval van loverboyproblematiek sprake van een netwerk en brengt het voorarrest van de ex-vriend van de jeugdige derhalve niet met zich mee dat de jeugdige niet het risico loopt dat zij door anderen aan de jeugdhulp wordt onttrokken. Ten tweede bezit de moeder onvoldoende vaardigheden om de jeugdige te begrenzen en te beschermen tegen de gevaren die van een dergelijk netwerk uitgaan en waaraan de jeugdige kan worden blootgesteld indien zij bij haar moeder in [woonplaats] gaat wonen.
7. De gecertificeerde instelling onderschrijft het standpunt van de raad en voegt daaraan toe dat de ex-vriend van de jeugdige in de systemen van de politie en het Controlepunt Prostitutie en Mensenhandel meerdere keren in verband wordt gebracht met mensenhandel. De gecertificeerde instelling benadrukt dat de jeugdige een kwetsbaar meisje is, dat nog niet aan de problematiek heeft gewerkt die ten grondslag ligt aan het actief betrokken zijn bij een loverboynetwerk. De gecertificeerde instelling benoemt het doen van aangifte door de jeugdige als een grote stap, maar wijst ook op het feit dat dit een recente stap is na maandenlang een ambivalente houding te hebben aangenomen ten aanzien van zowel de rol van haar ex-vriend in haar leven als haar eigen rol in c.q. beleving van het verkeren in de prostitutie. Zij heeft meerdere malen vanuit de gesloten setting contact gelegd met haar ex-vriend en heeft getracht meisjes uit haar behandelgroep voor hem te ronselen. Ten aanzien van haar sociaal-emotionele ontwikkeling geeft de gecertificeerde instelling aan dat de jeugdige enerzijds een meer open houding laat zien, maar anderzijds moeite heeft om haar boosheid op een constructieve wijze te uiten als zij haar zin niet krijgt en de neiging heeft om weg te lopen. Het doen van aangifte is een eerste grote stap in het verwerven van inzicht in de gevolgen van het verkeren in een loverboynetwerk voor haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Ter zitting in hoger beroep geeft de gecertificeerde instelling aan dat de jeugdige nummer 1 staat op de wachtlijst en dat het in de verwachting ligt dat de jeugdige in de zomer van 2017 overgeplaatst wordt naar [naam 3] .
8. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat het niet uitgesloten acht, dat de jeugdige door anderen dan haar ex-vriend benaderd en in voorkomend geval bedreigd wordt in verband met het tot enkele maanden terug actief betrokken zijn geweest bij een loverboynetwerk en in het verlengde daarvan haar aangifte jegens haar ex-vriend. Het feit dat de jeugdige van mening is dat een verblijf in [woonplaats] – niet zijnde een kortdurend verlof maar in de zin van thuisplaatsing bij de moeder – geen risico’s meer met zich brengt omdat haar ex-vriend in voorarrest zit, getuigt naar het oordeel van het hof van een gebrek aan inzicht in de risico’s die inherent zijn aan een actieve deelname aan een loverboynetwerk. Het begrip en de steun van haar moeder en zus zijn van groot belang voor de jeugdige, maar doen niet af aan bovenstaande zorg met betrekking tot de veiligheid van de jeugdige. Dit geldt temeer nu er nog geen begeleiding van de moeder in de thuissituatie is gestart om de jeugdige op een adequate wijze te begrenzen en de jeugdige nog niet aan de slag is gegaan met de problematiek die ten grondslag ligt aan de keuze voor actieve deelname aan een loverboynetwerk. De jeugdige heeft door het doen van aangifte aangetoond een positieve wending aan haar leven te willen geven en het hof acht haar wens om nog een grote stap te zetten begrijpelijk, te weten thuisplaatsing c.q. beëindiging van de gesloten plaatsing. Het hof is echter met de raad en de gecertificeerde instelling van oordeel, dat het doen van aangifte een eerste stap is van recente datum in het proces van bewustwording van en inzicht verwerven in de gevolgen van de betrokkenheid bij een loverboynetwerk en dat de minderjarige nog te kwetsbaar is om de gesloten plaatsing te beëindigen. Het hof acht het van belang dat de minderjarige – conform het perspectief met betrekking tot de plaatsing bij [naam 3] in [vestigingsplaats] zoals door de gecertificeerde instelling ter zitting in hoger beroep aangegeven – uiterlijk in de zomer van 2017 start met de behandeling bij deze instelling.
9. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de gronden voor de machtiging tot gesloten jeugdhulp ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, A.H.N. Stollenwerck en A.J. van Montfoort, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2017.