ECLI:NL:GHDHA:2017:2054

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
200.190.399/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na echtscheiding en bewijsvoering van inkomensdaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van partneralimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om de alimentatieverplichting aan de vrouw te beëindigen, omdat hij stelt dat zijn inkomen substantieel is gedaald. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarna de man in hoger beroep is gegaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 april 2017, waarbij de vrouw in persoon verscheen en de man niet. De vrouw heeft verweer gevoerd en betwist dat de man in een financiële noodsituatie verkeert. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het van belang is dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn inkomen onafhankelijk van zijn wil met meer dan 25% is gedaald. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. De bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag op 21 juni 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
Zaaknummer : 200.190.399/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/488277
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 juni 2017
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.G.S.N. Asselbergs te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
zonder advocaat.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man op 2 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 2 februari 2016.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 13 juni 2016 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 19 juli 2016 met bijlagen, ingekomen op 21 juli 2016.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 april 2017 plaatsgevonden. De advocaat van de man is verschenen. De vrouw is in persoon en zonder advocaat verschenen. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4
De vrouw heeft ter terechtzitting mondeling verweer gevoerd. Het daartoe door haar opgestelde stuk heeft zij aan het hof overgelegd. De advocaat van de man heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd geweest van [datum] tot [datum] .
3.2
Bij vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te [vestigingsplaats] d.d. 23 april 2009 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.3
Partijen zijn bij de op 6 november 2008 voor mr. [notaris] , notaris te [vestigingsplaats] , verleden echtscheidingsakte - voor zover thans van belang - het volgende overeengekomen:
“I. VOORAFGAANDE VERKLARINGEN
(....)
E. Dat zij willen overgaan tot echtscheiding door onderlinge toestemming en ervoor kiezen om (....) het Belgische recht de echtscheiding te laten regelen. (....)
III. Overeenkomst voorgeschreven door artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek
(....)
C. Onderhoudsuitkering door de ene echtgenoot aan de andere te betalen
Partijen verklaren hierbij rechtskeuze te doen overeenkomstig het artikel 75 § 1 WIPR en kiezen ervoor om deze onderhoudsplicht te laten regelen door het Belgische recht.
Tijdens de proefperiode en na het definitief worden van de echtscheiding doch slechts vanaf het ogenblik dat mevrouw de woning te [plaats] , [adres] verlaat zal [appellant] aan [geïntimeerde] tot aan haar overlijden een onderhoudsuitkering betalen van tweeduizend euro (2.000,00 EUR) per maand, waarvan de formule voor aanpassing aan de kosten van levensonderhoud, de omstandigheden waaronder dit bedrag na de echtscheiding kan worden herzien en de nadere bepalingen terzake als volgt worden vastgelegd. Deze uitkering vervalt niet bij het overlijden van [appellant] . De uitkering blijft verschuldigd indien [geïntimeerde] hertrouwt of met een andere persoon samenwoont als waren zij gehuwd, en derwijze dat ze een gemeenschappelijke huishouding voeren. (...)
D. Herziening, aanpassing, indexering onderhoudsgelden
(...)
2.Aanpassing onderhoudsgeld tussen echtgenoten
Het bedrag van de uitkering ten behoeve van [geïntimeerde] is vastgesteld en overeengekomen op basis van het huidig benaderend bedrag van het netto belastbaar inkomen van [appellant] . (...)
Indien dit inkomen door omstandigheden onafhankelijk van de wil van [appellant] in de toekomst zou verminderen met minstens vijfentwintig procent (25 %) ten overstaan van het huidige inkomen gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, zal hoger vermeld onderhoudsgeld eveneens naar evenredigheid verminderd worden. (...) Tot vaststelling van dit herziene bedrag dient [appellant] de nodige gegevens en bewijsstukken te bezorgen en voor te leggen zodat de omvang van zijn verplichtingen nauwkeurig kan worden bepaald.
3.Herziening onderhoudsgeld tussen echtgenoten
Partijen komen bovendien overeen dat bij toepassing van artikel 301 § 7 van het Burgerlijk Wetboek de rechtbank de uitkering kan verhogen, verminderen of afschaffen indien ten gevolge van nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen het bedrag ervan niet meer aangepast is.”(...)

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man - strekkende tot de nihilstelling c.q. beëindiging van de door de man aan de vrouw te betalen uitkering in de kosten van levensonderhoud - afgewezen.
4.2
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de man om te bepalen dat de bij rechterlijke uitspraak gedane verplichting van de man om de vrouw levensonderhoud te verschaffen dient te worden gewijzigd in die zin dat deze verplichting op nihil dient te worden gesteld met ingang van 11 juni 2012, dan wel per een datum die het hof in goede justitie vermeent te behoren, toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Procesrechtelijk
5.1
Volgens mededeling van de advocaat van de man heeft zij op 10 april 2017 stukken bij het hof laten bezorgen. Het hof heeft deze stukken niet ontvangen. De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de avond vóór de mondelinge behandeling een e-mailbericht van de advocaat van de man heeft ontvangen dat zij niet heeft kunnen openen. Zij maakt bezwaar tegen de late toezending van deze stukken.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Voormelde stukken zijn buiten de tiendagentermijn en niet op de juiste wijze ingediend. Hierdoor heeft de vrouw - die bovendien niet wordt bijgestaan door een advocaat - daarop niet kunnen reageren. Het hof acht het alsnog overleggen van deze stukken ter terechtzitting - zoals de advocaat van de man ter terechtzitting heeft voorgesteld - in strijd met de goede procesorde. Het zal hof deze stukken derhalve buiten beschouwing laten.
Toepasselijk recht
5.3
Geen van partijen heeft een grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat op de verzoeken van de man Belgisch recht van toepassing is, zodat het hof eveneens van Belgisch recht uitgaat.
Partneralimentatie of afkoopsom
5.4
De vrouw heeft in eerste aanleg en in hoger beroep gesteld dat het bedrag van € 2.000,- dat de man ingevolge de echtscheidingsakte als maandelijkse onderhoudsuitkering aan haar dient te voldoen, een afkoopsom in termijnen betreft, aangezien zij destijds haar aandelen in de beheersmaatschappij van de man [bedrijf 1] . heeft overgedragen aan de man. De man gaat er in hoger beroep vanuit dat de verplichting die op hem rust om de vrouw maandelijks een bedrag te betalen een alimentatieverplichting is. Volgens de man hebben partijen dit zo bedoeld en is het ook zo opgenomen in de Belgische echtscheidingsstukken.
5.5
Het hof oordeelt hierover als volgt. De vrouw heeft mede gelet op het bepaalde in het convenant over (wijziging van) het onderhoudsgeld/de onderhoudsuitkering, onvoldoende gesteld waaruit kan worden opgemaakt dat er sprake is van een betaling van een afkoopsom in termijnen die niet voor wijziging vatbaar zou zijn. Nu de door de man te betalen bijdrage aan de vrouw moet worden aangemerkt als een bijdrage in haar levensonderhoud, overweegt het hof als volgt.
5.6
De man wenst nihilstelling van de bijdrage per 11 juni 2012 aangezien volgens hem in de periode na 11 juni 2012 bij hem sprake was van een forse inkomensachteruitgang.
5.7
Op grond van punt III C en D van de notariële akte van 6 november 2008 ligt derhalve ter beoordeling aan het hof voor of het netto belastbaar inkomen van de man door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil per 11 juni 2012 met ten minste 25% is verminderd ten overstaan van zijn inkomen in 2008 gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
5.8
De man stelt dat zijn draagkracht vanaf die datum niet toereikend is om de vastgestelde bijdrage van € 2.000,- per maand te betalen. Volgens de man ontving hij ten tijde van de echtscheiding in ieder geval een inkomen van € 3.000,- per maand uit zijn beheermaatschappij [bedrijf 1] De overeengekomen maandelijkse bijdragen aan de vrouw werden destijds voldaan uit de opgepotte reserves van de werkmaatschappij [bedrijf 2] ,waardoor de schuld in rekening-courant hoog opliep, totdat dat niet meer verantwoord was. De ontstane rekening-courantschuld is destijds afgelost door een hypothecaire lening af te sluiten op een van de panden van de huidige echtgenote van de man. De man heeft nog net vóór de crisis een van zijn bedrijven, [bedrijf 3] , verkocht aan de [bedrijf 4] , waarbij hij de algemene leiding zou houden. Doordat het de man niet lukte zijn andere bedrijven over te dragen - hetgeen een voorwaarde was bij de overname - en door de gevolgen van de crisis zijn twee werkmaatschappijen van de man in september/oktober 2012 failliet verklaard. De man heeft voorts in overleg met de [bedrijf 4] uit [bedrijf 3] moeten stappen, omdat hij de gemaakte afspraken over zijn functioneren en resultaten niet na kon komen. De man weerspreekt dat hij maandelijks een salaris van € 17.000,- uit [bedrijf 3] ontving, zoals de vrouw stelt. Zijn managementvergoeding aldaar bedroeg circa € 3.500,- netto per maand. De man stelt dat hij op 17 november 2015 ook persoonlijk failliet is verklaard. De man heeft een bijstandsuitkering aangevraagd, maar die aanvraag is afgewezen. Inmiddels is de man verhuisd naar een goedkopere woning. De man leeft thans van een maandelijkse vergoeding van € 400,- à € 500,- per maand uit zijn in december 2013 opgerichte vennootschap [bedrijf 5] waarvan hij via een stichting 100% aandeelhouder is, alsmede van giften van (schoon)familie. De huidige echtgenote van de man heeft geen inkomen. Zij ontvangt enkel € 650,- per maand uit huuropbrengsten. De man heeft een inkomen op bijstandsniveau. Gelet op het vorenstaande is het inkomen van de man onafhankelijk van zijn wil met meer dan 25% van € 3.000,- gedaald, aldus de man.
5.9
De vrouw heeft ter terechtzitting in persoon verweer gevoerd. Zij wijst op de rechtszaken die onder meer in België hebben plaatsgevonden en waarin de man keer op keer in het ongelijk is gesteld in zijn verzoeken de afgesproken maandelijkse bijdragen aan de vrouw op nihil te stellen. Volgens de vrouw heeft de man ook toen hij € 3.500,- per maand verdiende nooit de afgesproken bijdrage betaald en is sprake van betalingsonwil in plaats van -onmacht. De vrouw is van mening dat het ongeloofwaardig is dat uit [bedrijf 5] geen inkomsten zouden worden gegenereerd. Zij wijst erop dat de man de gestelde daling van zijn inkomen in het geheel niet met stukken heeft onderbouwd. Ook blijkt uit de door de man in hoger beroep overgelegde kolommenbalans (productie 8) dat er in 2014 weliswaar geen loon uit de vennootschap wordt uitgekeerd, maar wel een fors bedrag aan onkosten wordt opgevoerd. Daarnaast heeft de vennootschap in 2014 de beschikking over een bedrag van € 46.165,48 aan algemene reserves. Volgens de vrouw blijkt uit de door de man overgelegde rekeningafschriften (productie 9) een uitgavenpatroon van de man dat niet strookt met het gestelde inkomen op bijstandsniveau. Zij spreekt tevens het vermoeden uit dat de man de beschikking heeft over tegoeden die op Belgische bankrekeningen staan.
5.1
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de man in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet heeft aangetoond dat zijn netto belastbaar inkomen door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil per 11 juni 2012 met ten minste 25% is verminderd ten overstaan van zijn inkomen in 2008 gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. De man heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel leiden. Hij heeft weliswaar een nieuw stuk, zijnde de kolommenbalans 2014 van de vennootschap [bedrijf 5] overgelegd, echter de aangifte IB en de jaarrekening van dat jaar ontbreken. De advocaat van de man heeft ter terechtzitting nog gesteld dat de man vanwege zijn fysieke gesteldheid niet kan werken. De man zou insulten hebben gehad. Enige medische onderbouwing van deze stelling ontbreekt. De man heeft evenmin met stukken onderbouwd dat zijn persoonlijk faillissement in 2016 is opgeheven bij gebrek aan baten, zoals zijn advocaat ter terechtzitting heeft gesteld. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de man - ondanks zijn gestelde penibele financiële situatie - de aangevraagde bijstandsuitkering niet heeft verkregen, noch kan deelnemen aan een schuldsaneringstraject in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen, zoals zijn advocaat ter terechtzitting heeft verklaard. De redenen die de advocaat van de man hiervoor heeft aangevoerd, acht het hof niet valide. Bovendien worden ook omtrent deze stellingen geen stukken overgelegd.
5.11
Ten slotte is het hof van oordeel dat de man ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat, indien al moet worden uitgegaan van een relevante daling van zijn inkomen, zulks onafhankelijk van zijn wil is ontstaan. De man heeft geen afdoende en met stukken gestaafde verklaring gegeven voor de noodzaak van zijn vertrek uit [bedrijf 3] na de overname door de [bedrijf 4] . Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de man evenmin aangetoond dat hij niet in staat is op andere wijze inkomen te genereren. Dit alles brengt mee dat de verzoeken van de man moeten worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
6.3
Mitsdien wordt als volgt beslist.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, J.M. van Baardewijk en L.H.M. Zonnenberg, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en is op 21 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.