ECLI:NL:GHDHA:2017:2022

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
200.186.833/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschil over reclameteksten en exploitatie van gemeenschappelijk auteursrecht tussen ex-partners

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een geschil tussen twee ex-partners, [appellant] en [geïntimeerde], over auteursrechten op reclameteksten en afbeeldingen op hun respectieve websites. De partijen waren in gemeenschap van goederen gehuwd, maar na hun echtscheiding ontstonden er conflicten over de exploitatie van de webwinkels die zij hadden opgezet. [geïntimeerde] beschuldigde [appellant] van inbreuk op haar auteursrechten door teksten en afbeeldingen van haar website te kopiëren en te gebruiken op zijn eigen website. Het hof verwijst naar eerdere uitspraken en de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] als (mede)maker van de reclameteksten en afbeeldingen moet worden aangemerkt, en dat [appellant] zonder toestemming van [geïntimeerde] deze niet mocht gebruiken. Het hof vernietigt een eerdere uitspraak van de rechtbank die [appellant] verbood om afbeeldingen van [geïntimeerde] te gebruiken, maar bevestigt wel dat hij aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden door de inbreuk op haar auteursrechten. Het hof compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van toestemming bij het exploiteren van gemeenschappelijk auteursrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht
Zaaknummer : 200.186.833/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/467106 / HA ZA 15-8

arrest van 20 juni 2017

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Lof te Heerhugowaard,
tegen

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. Quispel te Oud-Beijerland.

Het geding

Het hof verwijst naar zijn in deze zaak gewezen tussenarrest van 5 april 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast. Deze comparitie heeft niet plaatsgevonden. [appellant] heeft bij memorie van grieven, met producties, tien grieven tegen het bestreden eindvonnis aangevoerd. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord, met producties, de grieven bestreden. Vervolgens heeft schriftelijk pleidooi plaatsgevonden ten behoeve waarvan partijen elk een pleitnota hebben ingediend en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De feiten die de rechtbank in overweging 2.1-2.12 van het eindvonnis heeft vastgesteld, zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Met inachtneming van hetgeen in hoger beroep in aanvulling daarop tussen partijen is komen vast te staan als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gaat het in deze zaak om het volgende.
1.1.
[geïntimeerde] verhandelt met haar eenmanszaak " [eenmanszaak geïntimeerde] " via haar website http:// [website geïntimeerde] . en via een tuincentrum en hoveniersbedrijf onder meer bronzen beelden, sculpturen en tuinartikelen. Deze webwinkel is in 2011 gestart. Het sjabloon van de daarvoor gebruikte website is afgenomen van Mijnwebwinkel/ MyOnlineStore BV, die het voor winkelhouders mogelijk maakt een webwinkel op internet te plaatsen via de website www.mijnwebwinkel.nl
.Op de website van [geïntimeerde] bevinden zich afbeeldingen/foto’s van beelden en teksten. [geïntimeerde] heeft foto’s van beelden, die zij aanbiedt (al dan niet deels) overgenomen van de website www. […] .nl van haar leverancier [leverancier X] B.V.
1.2.
[geïntimeerde] en [appellant] zijn op 23 maart 2009 in gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is in 2013 ontbonden. [geïntimeerde] en [appellant] hebben ter regeling van de huwelijksgoederengemeenschap op 7 februari 2013 een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin – voor zover relevant – het navolgende is bepaald:
5. BEDRIJF
5.1
Partijen hebben een eigen webwinkel " [naam] ". Het bedrijf staat op naam van de vrouw. De vrouw doet de verkoop en de man houdt de boekhouding bij. Partijen spreken af dat per 1 januari 2013 de vrouw deze webwinkel alleen voortzet.
5.2
Partijen spreken af dat er geen verdeling van de waarde van de webwinkel
plaats vindt. In ruil daarvoor komt de man de gehele inboedel toe (zie 3.1).
(…)"
1.3.
Op 1 juli 2013 registreert [appellant] een eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel onder de naam " [eenmanszaak appellant] " met als activiteiten "algemeen assortiment non-food, Webwinkel in bronzen beelden en tuinartikelen".
1.4.
[appellant] verkoopt bronzen beelden via internet, onder meer via zijn website: http:// [website appellant] .
1.5.
Medio 2013 constateert [geïntimeerde] dat [appellant] een webwinkel in bronzen beelden is gestart. Op de website worden foto’s en teksten gebruikt die gelijkend zijn aan die [geïntimeerde] gebruikt op haar website. [appellant] hanteert prijzen die veelal onder de prijzen liggen van [geïntimeerde] . Het gaat hierbij onder meer om de volgende foto’s en teksten.
[website geïntimeerde] [website appellant]
[website geïntimeerde]
De (inleidende pagina’s van de) websites ten tijde van de inleidende dagvaarding zijn hierna afgebeeld.
[website geïntimeerde] [website appellant]
1.6.
In juli en augustus 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] erop gewezen dat hij afbeeldingen/foto’s en teksten van haar website heeft gekopieerd en hem verzocht respectievelijk gesommeerd deze te verwijderen en zich te onthouden van verdere inbreuk. Bij brief van 20 juni 2014 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt als gevolg van het feit dat [appellant] inbreuk maakt op haar auteursrechten en hem gesommeerd om de inbreuk makende handelingen te staken.
2. Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft [geïntimeerde] , kort gezegd, gevorderd [appellant] te bevelen iedere inbreuk op de aan [geïntimeerde] toekomende auteursrechten, onder meer door openbaarmaking en/of verveelvoudiging van teksten en afbeeldingen van [geïntimeerde] , te staken en gestaakt te houden, met nevenvorderingen. De ook ingestelde vorderingen tot staking van onrechtmatig handelen zijn afgewezen. Daartegen zijn geen (incidentele) grieven gericht.
3. De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis het gevorderde inbreukverbod en een opgavebevel toegewezen, beide op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding op te maken bij staat en tot betaling van € 2.500, -- bij wijze van voorschot op die schadevergoeding, alsmede in de proceskosten, welke deels zijn begroot op de voet van artikel 1019h Rv.
4. Zij heeft daartoe overwogen
dat de foto’s op de website en de teksten ter aanprijzing van bronzen beelden en andere artikelen – hierna: de reclameteksten – en de inrichting van “de website als geheel” kwalificeren als werken in auteursrechtelijke zin;
dat [geïntimeerde] als maker van een deel van de foto’s en in ieder geval als medemaker van teksten en de inrichting van de website moet worden aangemerkt, zodat het [appellant] (op grond van artikel 3:166 BW e.v. als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat hij, zoals hij stelt, maar [geïntimeerde] betwist, medemaker is) niet was toegestaan zonder instemming van [geïntimeerde] haar website te verveelvoudigen;
dat hij teksten, foto’s en de inrichting van de website van [geïntimeerde] (grotendeels) heeft overgenomen, dat aan te wijzen verschillen ondergeschikt zijn en daarmee niet wordt afgedaan aan de zeer gelijkende totaalindruk van de websites en dat [appellant] (dus) met het overnemen van (delen van) de website van [geïntimeerde] inbreuk heeft gemaakt op het (mede)auteursrecht van [geïntimeerde] ;
at [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] door deze inbreuk heeft geleden, voor het begroten waarvan de zaak zal worden verwezen naar de schadestaatprocedure en waarvan een bedrag van € 2.500,-- zal worden toegewezen als voorschot;
dat het gevorderde opgavebevel en de gevorderde dwangsommen tot een in het dictum te bepalen maximum voor toewijzing gereed liggen.
5. Nu [appellant] geen grieven heeft gericht tegen het tussenvonnis van 13 mei 2015 zal het hof hem niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen dit vonnis.
6. Met grief 1 verwijt [appellant] de rechtbank dat de feitenvaststelling niet volledig is. [appellant] heeft “aanvullende feiten en omstandigheden” aangevoerd. [geïntimeerde] heeft een aantal daarvan betwist, zodat in zoverre geen sprake is van tussen partijen vaststaande feiten en de grief faalt. Voor het overige heeft het hof met feiten die vaststaan en relevant zijn bij bovenstaande feitenvaststelling rekening gehouden. Deze grief kan op zichzelf niet tot vernietiging leiden.
7. De grieven 2 tot en met 8 (deels) richten zich tegen de hiervoor in rechtsoverweging 4, onder a tot en met c vermelde oordelen van de rechtbank.
8. [appellant] betwist dat [geïntimeerde] auteursrechthebbende is met betrekking tot de op haar website voorkomende foto’s en (een aantal van de daarop voorkomende) teksten en de inrichting van die website, ten aanzien waarvan hem auteursrechtinbreuk wordt verweten. Hij stelt daartoe dat [geïntimeerde] deze foto’s, teksten en inrichting zelf heeft overgenomen van websites van derden en dat de inrichting geen auteursrechtelijk beschermd werk is. Ten aanzien van de teksten stelt hij (bovendien) dat hij die mag gebruiken omdat hij als medemaker en/of op grond van de tussen partijen voorheen bestaande huwelijks-gemeenschap medeauteursrechthebbende is.
9. [geïntimeerde] heeft [appellant] blijkens haar stellingen in punten 10, 21, 22, 25, 48 en 49 van de inleidende dagvaarding en 17 van de memorie van antwoord en door haar overgelegde producties 6, 14 tot en met 23 in eerste aanleg en 3 in hoger beroep verweten de volgende foto’s en teksten van haar website te hebben overgenomen:
foto en tekst Jugendstil vaas;
foto en tekst bronzen naakte vrouw zittend op bronzen hand;
foto en tekst jaguar;
foto tuinpoort-rozenboog met deur;
foto en tekst kozak te paard;
foto en tekst groep troikarijders met drie paarden;
tekst (en foto ?) bronzen arabier;
tekst (en foto?) prachtig bronzen beeldje (van vrouw);
tekst (en foto?) poederende dame;
tekst “Privacybeleid”;
tekst “Retourneren”;
tekst “Bedrijfsprofiel”.
De foto’s op de website
10. [appellant] betwist de stelling van [geïntimeerde] dat zij de maker van de foto’s is. Hij stelt daartoe dat [geïntimeerde] de foto’s op haar website heeft overgenomen van websites van derden, zoals [leverancier X] en Amazon. [geïntimeerde] erkent dat zij foto’s heeft overgenomen van de website van [leverancier X] . Zij erkent dit (in punt 44 van de memorie van antwoord) uitdrukkelijk ten aanzien van de de foto’s 2 (bronzen naakte vrouw op hand) en 7 (bronzen arabier), die voorkomen op door [appellant] overgelegde screenprints van websites van [leverancier X] en Amazon. Zij stelt dat zij echter ook zelf een aantal foto’s heeft gemaakt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellant] – waarvan de juistheid deels is erkend – ligt het op de weg van [geïntimeerde] duidelijk te stellen en te onderbouwen welke foto’s door haar zijn gemaakt. Tijdens de comparitie van partijen heeft [geïntimeerde] verklaard dat zij geen lijst heeft van de door haar en/of haar leveranciers gemaakte foto’s. Kennelijk is zij niet bereid of in staat op een overzichtelijke wijze aan te geven welke foto’s door haar zijn gemaakt. Slechts ten aanzien van de foto’s 4, 5 en 6 (van de tuinpoort, de Kozak te paard en de groep Troikarijders) lijkt [geïntimeerde] (in punt 49 middels een verwijzing naar punt 25 van de inleidende dagvaarding en punt 17 memorie van antwoord) te stellen dat het gaat om door haar gemaakte foto’s. Uit de door haarzelf als productie 1 bij memorie van antwoord overgelegde screenprint van de website van [leverancier X] (overgelegd om aan te tonen dat zij andere teksten gebruikt dan [leverancier X] ) kan echter worden afgeleid dat foto 6 van de groep troikarijders ook voorkomt op de website van [leverancier X] . Nu [geïntimeerde] geen concreet bewijs heeft overgelegd of aangeboden van haar stelling dat zij de maker is van foto’s 4 (die overigens al voor de inleidende dagvaarding van de website van [appellant] was verwijderd) en 5 (en 6), gaat het hof aan haar stelling dat zij de maker van die foto’s is als onvoldoende onderbouwd voorbij. Dat geldt ook ten aanzien van de overige in rechtsoverweging 9 genoemde foto’s voor zover [geïntimeerde] heeft bedoeld te stellen dat zij ook de maker is van één of meer van die foto’s. Nu er niet van kan worden uitgegaan dat [geïntimeerde] auteursrechthebbende is met betrekking tot onderhavige foto’s, dient haar daarop gebaseerde inbreukvordering te worden afgewezen. In zoverre slagen de grieven.
De teksten op de website
11. De rechtbank heeft aangenomen dat de reclameteksten (
teksten ter aanprijzing van de bronzen beelden en andere artikelen,dus de teksten genoemd in rechtsoverweging 9, onder 1 tot en met 9) auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Dat oordeel heeft [appellant] in hoger beroep niet bestreden. Hij erkent dat op (een deel van) de advertentieteksten (gezamenlijk) auteursrecht rust. Het hof verenigt zich overigens met dit oordeel op de door de rechtbank gegeven gronden. De rechtbank heeft ook aangenomen dat [geïntimeerde] als (mede)maker medeauteursrechthebbende is. [appellant] erkent dat [geïntimeerde] een aantal teksten heeft gemaakt met dien verstande dat hij stelt dat dat in samenwerking met hem is gebeurd, waarbij hij ook zijn creatieve inbreng heeft gehad. Hij betwist dat dit geldt voor alle reclameteksten, stellende dat [geïntimeerde] deze of onderdelen daarvan van websites van leveranciers of andere derden heeft overgenomen. Hij heeft echter de, met een voorbeeld (productie 1 memorie van antwoord) onderbouwde, stelling van [geïntimeerde] dat haar leverancier [leverancier X] op zijn websites “in de praktijk” volstond met vermelding van formaten, het artikelnummer en de Engelse naam van een aangeboden beeld, niet voldoende gemotiveerd weersproken, terwijl ook op de door [appellant] zelf als producties H6, H7 en H8 bij memorie van grieven overgelegde screenprints van de websites van [leverancier X] en Amazon (met foto’s 7 en 2) geen reclameteksten, althans teksten vergelijkbaar met de reclameteksten op de website van [geïntimeerde] , voorkomen. Naar het oordeel van het hof lag het onder deze omstandigheden op de weg van [appellant] om zijn betwisting nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door inzicht te geven in websites van door hem bedoelde derden, waarvan hij kennelijk ook zelf afneemt. Nu hij dat heeft nagelaten gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde] (mede)maker van de advertentieteksten is. Dat [geïntimeerde] bij het maken van de teksten andere websites heeft geraadpleegd, daaruit delen heeft overgenomen en door haar gemaakte vertalingen van stukken Engelse tekst van derden (zoals de door [appellant] als productie H5 overgelegde Engelse tekst over de beeldhouwer Pautrot) heeft gebruikt doet daar niet aan af. In zoverre falen de grieven.
12. [appellant] heeft erkend dat (een aantal van) de advertentieteksten op zijn website (nagenoeg) identiek (is) zijn aan de teksten op de website van [geïntimeerde] . Dat blijkt overigens ook uit overgelegde screenprints van de websites. Hij stelt dat hij die mag gebruiken omdat hij medeauteursrechthebbende is met betrekking tot die teksten omdat hij medemaker is en/of omdat de desbetreffende auteursrechten in de voorheen tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap vielen. [geïntimeerde] betwist dit. Er met [appellant] veronderstellenderwijs van uitgaande dat [geïntimeerde] en [appellant] gemeenschappelijk auteursrecht op de teksten toekomt, geldt ingevolge artikel 26 Aw juncto artikel 3:170 BW dat het exploitatierecht toekomt aan de auteurs gezamenlijk en de exploitatie van een gemeenschappelijk auteursrecht alleen met toestemming van alle deelgenoten kan geschieden. Nu vaststaat dat [appellant] geen toestemming van [geïntimeerde] heeft gekregen om de teksten te gebruiken (dat [geïntimeerde] die toestemming wel heeft wordt niet betwist en blijkt uit het in overweging 1.2 vermelde echtscheidingsconvenant), mag [appellant] deze niet exploiteren door ze op zijn website te gebruiken. In zoverre falen de grieven eveneens. De rechtbank heeft dit gekwalificeerd als auteursrechtinbreuk en [appellant] heeft geen verweer of grief aangevoerd die inhoudt dat [geïntimeerde] niet zelfstandig als deelgenoot de auteursrechten kan handhaven tegen hem als andere deelgenoot. Of [appellant] de teksten niet had mogen exploiteren op grond van het auteursrecht (welke vraag bevestigend wordt beantwoord door Spoor, Verkade en Visser, Auteursrecht, Deventer 2005, p. 480-481) en/of omdat sprake is van handelen in strijd met de (beheers)regel van artikel 3:170, leden 2 en/of 3, BW kan hier in het midden blijven, nu dit niet van belang is voor de beslissing dat [appellant] zal worden bevolen elke openbaarmaking en/of verveelvoudiging van teksten van [geïntimeerde] te staken of gestaakt te houden – openbaar maken en verveelvoudigen is niet alleen inbreuk op auteursrechten, maar ook exploitatie – en in zoverre niet tot een relevant ander dictum leidt. Het hof zal de formulering van het dictum voor zover het wordt bekrachtigd aanpassen in die zin dat het aansluit bij beide zojuist genoemde gronden. De vraag of [geïntimeerde] (mede)auteursrechthebbende is met betrekking tot andere teksten dan de hiervoor besproken (advertentie)teksten behoeft geen bespreking, nu dat ook niet tot een ander dictum leidt.
De inrichting van de website, afgezien van de foto’s en de teksten
13. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gesteld dat [appellant] ook auteursrechtinbreuk heeft gepleegd door het overnemen van de inrichting van haar website, ook afgezien van het overnemen van daarop voorkomende foto’s en teksten. Zij heeft de verweten auteursrechtinbreuk echter niet nader geconcretiseerd. Wel heeft zij in eerste aanleg gesteld dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij nodeloos verwarring heeft gecreëerd door, evenals op de website van [geïntimeerde] , in de header van zijn website aan de rechterzijde drie beelden af te beelden en de teksten “Winkelwagen (leeg)”, “Uw gegevens” en “Bestellen” rechts bovenaan de website te plaatsen. Zij stelt niet dat hier sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken. Vaststaat dat [geïntimeerde] het frame/ sjabloon van haar website heeft overgenomen van de website van mijnwebwinkel.nl. Voorts heeft [appellant] onbetwist gesteld dat zij ook de lay-out heeft overgenomen. [appellant] heeft, ook in hoger beroep, betwist dat de inrichting van de website van [geïntimeerde] voldoet aan de werktoets, stellende dat het gaat om een huis, tuin en keukenwebsite die regelmatig wordt gebruikt op internet. Voorts heeft hij betwist dat de inrichting van zijn website inbreukmakend is of was. Tijdens de comparitie in eerste aanleg heeft de advocaat van [geïntimeerde] verklaard dat de lay-out van de website van [appellant] inmiddels was aangepast, maar de advertentieteksten nog steeds gelijkluidend waren en daarmee, begrijpt het hof, de grens wordt overschreden. In hoger beroep stelt [geïntimeerde] nog slechts dat zij auteursrechthebbende is met betrekking tot een deel van de foto’s en de teksten op haar website en dat door overname daarvan sprake is van inbreuk. Nu zij niet meer ingaat op andere onderdelen van haar website, gaat het hof ervan uit dat zij het verwijt dat sprake is van auteursrechtinbreuk vanwege overname van andere elementen van haar website dan de foto’s en teksten niet langer handhaaft. Voor zover zij dit verwijt wel handhaaft had het op haar weg gelegen om haar stelling dat ook afgezien van de overname van foto’s en teksten sprake is van auteursrechtinbreuk nader te onderbouwen. Nu zij dat heeft nagelaten gaat het hof daaraan als onvoldoende onderbouwd voorbij.
14. Het hof is derhalve van oordeel dat [appellant] terecht is bevolen de openbaarmaking en verveelvoudiging van (advertentie)teksten te staken en gestaakt te houden. Voor zover [appellant] is bevolen onder meer elke openbaarmaking en/of verveelvoudiging van afbeeldingen van [geïntimeerde] te staken en gestaakt te houden zal het vonnis worden vernietigd.
15. Grief 8 richt zich voor het overige tegen de veroordeling tot betaling van een voorschot op schadevergoeding ten bedrage van € 2.500,--. Ter toelichting op deze grief heeft [appellant] uitsluitend gesteld dat hij geen schadevergoeding verschuldigd is omdat hij geen inbreuk heeft gemaakt op auteursrechten van [geïntimeerde] , omdat, begrijpt het hof, hij gerechtigd was (onder meer) de onderhavige teksten te gebruiken. Met de grief bestrijdt [appellant] kennelijk niet de hoogte van de schadevergoeding. Nu het hof van oordeel is dat [appellant] niet gerechtigd was de teksten te gebruiken faalt de grief. Het hof is overigens van oordeel dat, bij gebreke van enig inhoudelijk verweer tegen de hoogte van dit bedrag van de kant van [appellant] , het bedrag van de door [appellant] behaalde winsten en het door [geïntimeerde] gestelde verlies dit voorschot rechtvaardigen, ook als in aanmerking wordt genomen dat [appellant] uitsluitend de advertentieteksten niet mocht gebruiken.
16. Grief 9 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over de betekenis van het echtscheidingsconvenant. Nu de rechtbank aan dit oordeel geen gevolgen heeft verbonden en dit met name niet geleid heeft tot toewijzing van een vordering, kan deze grief niet tot vernietiging leiden en behoeft zij geen behandeling.
17. Grief 10 richt zich tegen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten. In de toelichting op de grief wordt slechts verwezen naar de toelichting op de grieven 1 tot en met 9. Nu het hof van oordeel is dat [appellant] ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de teksten ten aanzien waarvan [geïntimeerde] (mede)auteursrechthebbende is, maar dit niet is komen vast te staan ten aanzien van de afbeeldingen en de overige inrichting van de website, zijn partijen over en weer deels in het ongelijk gesteld en zal het hof de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren. In zoverre slaagt de grief.
18. [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord nog gesteld dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door vlak na het tekenen van het echtscheidingsconvenant een concurrerende onderneming te starten onder de door haar gestelde omstandigheden en dat zij dit onrechtmatig handelen als subsidiaire grondslag aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag wil leggen. Nu zij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen beoogt zij hiermee kennelijk geen incidentele grief tegen de afwijzing van voormelde vorderingen tot staking van onrechtmatig handelen te richten. Nu het hof, blijkens hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 15 is overwogen, van oordeel is dat de grief van [appellant] tegen de veroordeling tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding faalt, behoeft deze stelling van [geïntimeerde] geen behandeling.

Beslissing

Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen tussenvonnis van 13 mei 2015;
vernietigt het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 25 november 2015 (zoals hersteld bij herstelvonnis van 23 december 2015), voor zover
  • [appellant] daarbij is bevolen onder meer elke openbaarmaking en/of verveelvoudiging van afbeeldingen van [geïntimeerde] te staken en gestaakt te houden;
  • [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het gevorderde bevel tot staking en gestaakt houden van elke openbaarmaking en/of verveelvoudiging van de in dit geding aan de orde zijnde afbeeldingen af;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg, des dat elke partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 25 november 2015 (zoals hersteld bij herstelvonnis van 23 december 2015) voor het overige, met dien verstande dat in het dictum niet de woorden “iedere inbreuk op de aan [geïntimeerde] toekomende auteursrechten onder meer door onmiddellijk te staken en gestaakt te houden” moeten worden gelezen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, des dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, M.Y Bonneur en M.P.J. Ruijpers; het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.