ECLI:NL:GHDHA:2017:1981

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
22-002360-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in doodslagzaak taxichauffeur na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor doodslag op een taxichauffeur. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De zaak betreft de dood van een taxichauffeur, die op 29 februari 2004 in Rotterdam werd neergeschoten. Het hof heeft vastgesteld dat er geen forensische sporen of getuigen zijn die de verdachte kunnen verbinden aan de moord. De politie had in 2004 een onderzoek ingesteld, maar dit leidde niet tot vervolging. Het onderzoek werd in 2010 heropend na nieuwe verklaringen van de verdachte, maar ook dit leidde niet tot voldoende bewijs. Het hof concludeert dat de verklaringen van getuigen niet betrouwbaar zijn en dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken. Het hof benadrukt het belang van het voorkomen van onterechte veroordelingen, ook al is de vrijspraak teleurstellend voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002360-14
Parketnummer: 10-750048-12
Datum uitspraak: 6 juli 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren op [gebootedatum] te Curaçao,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 3 februari 2017, 8 juni 2017 en 22 juni 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. Verder is er beslist op de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het bestreden vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 februari 2004 te Rotterdam, althans Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, een persoon genaamd [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk, met een vuurwapen (pistool) meerdere, althans één kogel(s) afgevuurd op/in de richting en/of in de onmiddellijke nabijheid van die [het slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 29 februari 2004 te Rotterdam, althans Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [het slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen voornoemde [het slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of te vergemakkelijken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het met een vuurwapen (pistool) meerdere, althans één kogel(s) afgevuurd op/in de richting en/of in de onmiddellijke nabijheid van die [het slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 29 februari 2004 te Rotterdam, althans Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen/geld, te weten een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [het slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [het slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of te vergemakkelijken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld bestond uit het met een vuurwapen (pistool) meerdere, althans één kogel(s) afgevuurd op/in de richting en/of in de onmiddellijke nabijheid van die [het slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.610,90, vermeerderd met de kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 3.025,- en de wettelijke rente vanaf 15 juni 2004, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de gevangenneming van de verdachte zal worden bevolen bij de einduitspraak.
Het bestreden vonnis
Het bestreden vonnis kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof overweegt als volgt.
Inleiding
Op zondag 29 februari 2004 omstreeks 00.51 uur komt bij de alarmcentrale een melding binnen. Op de Van Oosterzeestraat in Rotterdam ligt een man naast een taxi op straat. De man blijkt later te zijn de 52 jaar oude [het slachtoffer] (verder: [het slachtoffer]). Hij was die nacht aan het werk als taxichauffeur. In eerste instantie denkt men dat [het slachtoffer] onwel is geworden. [het slachtoffer] wordt door ter plaatse gekomen hulpverleners overgebracht naar het Erasmus Medisch Centrum. Daar blijkt dat [het slachtoffer] in zijn hoofd is geschoten. [het slachtoffer] overlijdt in het ziekenhuis omstreeks 18.30 uur aan het opgelopen schotletsel. De portemonnee die [het slachtoffer] bij zich droeg is niet teruggevonden.
De politie heeft een onderzoek naar de dood van [het slachtoffer] ingesteld in 2004. Dit onderzoek is opgeschort en heropend in 2010. Noch het onderzoek uit 2004, noch het nadere onderzoek heeft forensische sporen opgeleverd die naar de verdachte en de medeverdachte wijzen. Er zijn geen getuigen die de roofoverval hebben zien gebeuren. De verdachten hebben enige betrokkenheid ontkend.
Onderzoek 2004
De taxameter van de taxi van [het slachtoffer] is uitgelezen. Hieruit blijkt dat de laatste registratie van een rit is aangevangen op 29 februari 2004 om 00.27 uur. Volgens de registratie blijkt tijdens deze rit een afstand te zijn gereden van 1,7 kilometer. Er zijn geen onbeladen kilometers geregistreerd. De taxameter was op het moment dat deze door de politie uit de taxi werd verwijderd, om ongeveer 13.00 uur die dag, nog in werking, hetgeen betekent dat de laatste rit op de meter niet was beëindigd, aldus de politie. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de laatste klantenrit van [het slachtoffer] niet is geëindigd door het stopzetten van de taxameter.
Uit camerabeelden die zijn gemaakt bij de toenmalige taxistandplaats Extase aan de Nieuwe Binnenweg blijkt dat de taxi van [het slachtoffer] omstreeks 00:28 uur vanaf de taxistandplaats wegreed. De Nieuwe Binnenweg bevindt zich op ongeveer 1,7 kilometer van de Van Oosterzeestraat, de plaats waar [het slachtoffer] naast zijn taxi is aangetroffen. Deze afstand is door de politie nagereden en komt overeen met de kilometerregistratie van de taxameter. Het hof stelt vast dat de laatste rit van [het slachtoffer] is begonnen op de taxistandplaats Extase aan de Nieuwe Binnenweg. Vlak voordat de taxi daar wegrijdt is op de camerabeelden te zien dat een man in de richting loopt van de taxistandplaats. Deze man heeft een blanke tot licht getinte huidskleur en kort donker tot zwart haar. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat het signalement van de verdachte noch van de medeverdachte overeenkomt met het signalement van deze man. Op de camerabeelden is voorts te zien dat de man naar de taxi van [het slachtoffer] loopt en in de richting van de taxi van [het slachtoffer] naar voren buigt. Hoewel de man daarna niet meer scherp in beeld is te zien, kan uit de beelden worden opgemaakt dat de man de taxi van [het slachtoffer] niet voorbij is gelopen. De lichten van de taxi van [het slachtoffer] worden hierna ontstoken en het brandende taxibord gaat uit. Dan verlaat de taxi van [het slachtoffer] het parkeervak. De opsporingsambtenaren die de camerabeelden hebben bekeken concluderen op basis daarvan dat het zeker is dat deze man in de taxi van [het slachtoffer] is gestapt.
Op 4 maart 2004 heeft taxichauffeur [getuige 1] een getuigenverklaring afgelegd bij de politie. Hij kende [het slachtoffer] van gezicht en zag hem vrijwel elke dag. Op zondag 29 februari 2004 liep de getuige omstreeks 00.30 uur in de Van Oosterzeestraat. Hij zag de taxi van [het slachtoffer] midden op de rijbaan staan. Hij zag iemand uit de taxi van [het slachtoffer] stappen. Het betrof een blanke, geen Nederlandse, man. De getuige denkt dat de man van Turkse of Marokkaanse afkomst was. De man stapte uit het rechter achterportier van de taxi. Nadat de man was uitgestapt liep hij in de richting van de getuige. Ze passeerden elkaar. De getuige zag dat [het slachtoffer] in de taxi zat, met zijn hoofd voorovergebogen. De getuige dacht dat [het slachtoffer] bezig was met zijn rittenstaat en is vervolgens verder gelopen. De getuige heeft op dat moment niemand anders dan deze man in de Van Oosterzeestraat zien lopen. Wie deze man was, heeft de politie niet kunnen achterhalen.
Het opsporingsonderzoek in 2004 heeft niet geleid tot de vervolging van een verdachte en is uiteindelijk medio 2004 opgeschort. Het hof constateert dat in 2004 de persoon die hiervoor is beschreven, niet zijnde de verdachte of zijn medeverdachte, in beeld was als mogelijke dader en dat de voormelde bevindingen van de politie ook thans nog niet zijn weerlegd.
Onderzoek 2010
Op 15 september 2010 legt de verdachte, als getuige, een verklaring af bij de politie. Hij noemt drie namen van personen die betrokken zouden zijn bij de dood van [het slachtoffer]. Deze verklaring is aanleiding voor de politie om het onderzoek te heropenen en de verdachte en zijn broer – de medeverdachte - aan te merken als verdachten, onder andere omdat zij zijn veroordeeld voor twee berovingen van taxichauffeurs op 2 en 24 februari 2004 in Rotterdam. Beide eerdere berovingen vonden plaats in de directe omgeving van de Van Oosterzeestraat en bij de tweede beroving is een vuurwapen gebruikt, waarmee de taxichauffeur is neergeschoten. Gelet op de gebruikte munitie, kwam het kaliber van dit vuurwapen zeer waarschijnlijk overeen met het kaliber van het pistool waarmee [het slachtoffer] is neergeschoten.
De verdenking jegens de verdachte en de medeverdachte wordt ondersteund door de - in het onderzoek uit 2004 - op 5 maart 2004 afgelegde verklaring van getuige [getuige 2]. [getuige 2] heeft verklaard dat hij in de nacht van 29 februari 2004 tussen 00.10u en 00.20u [het slachtoffer] in zijn taxi zag zitten, dat hij drie of vier vermoedelijk Antilliaanse mannen – met etenswaren van ‘snackbar Japie’ in hun handen - bij de taxi zag staan en dat ze de indruk wekten in de taxi te gaan stappen.
De verdachte en de medeverdachte hebben tegenover het hof verklaard dat zij deze twee eerdere berovingen inderdaad hebben begaan maar hebben ontkend dat zij enige betrokkenheid hebben bij de beroving waarbij [het slachtoffer] om het leven is gekomen. Ook in hun verhoren tegenover de politie hebben zij steeds de betrokkenheid bij de beroving en de dood van [het slachtoffer] ontkend.
De politie heeft voorts als verdachte in de onderhavige zaak aangemerkt [getuige 3], die indertijd eveneens verdachte is geweest van de berovingen op 2 en 24 februari 2004. [getuige 3] is van alle zaken onherroepelijk vrijgesproken.
In een uitzending van Opsporing Verzocht is op 28 februari 2012 aandacht besteed aan de zaak [het slachtoffer]. Van verschillende personen in de familie- en kennissenkring van de verdachten zijn (in de periode vlak voor en na deze uitzending) de telefoons afgeluisterd. Een groot aantal familieleden en kennissen van de verdachten is door de politie gehoord en heeft verklaringen afgelegd.
Ook [getuige 3] heeft bij de politie verklaringen afgelegd. Op 26 april 2012 wordt bovendien een getuige, [getuige 4] gehoord die zichzelf bij de politie had gemeld en – kortgezegd - verklaart de verdachten uit detentie te kennen en van hen te hebben vernomen dat ze betrokken zijn bij de ‘moord op de taxichauffeur’.
De verklaringen van [getuige 4] en [getuige 3] zijn door de rechtbank gebruikt voor het bewijs. De bruikbaarheid van deze verklaringen is door de verdediging betwist. Het hof zal deze verklaringen hierna bespreken.
Getuige [getuige 4]
Het hof overweegt ten aanzien van getuige [getuige 4] als volgt.
[getuige 4] heeft verschillende verklaringen afgelegd, onder meer als getuige tijdens de zitting in hoger beroep.
Het hof stelt voorop dat de getuige zijn eerste verklaring tegenover de politie heeft afgelegd op 26 april 2012, derhalve na de uitzending van Opsporing Verzocht. In deze uitzending, die ter terechtzitting van 3 februari 2017 is vertoond, is een aantal details over het feit bekend gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft het hof de verklaringen van getuige [getuige 4] met grote behoedzaamheid bekeken.
Het hof heeft geconstateerd dat getuige [getuige 4] meerdere verklaringen heeft afgelegd waarbij hij op significante onderdelen wisselend heeft verklaard, onder meer over wie van de verdachten hem iets over deze zaak heeft verteld, wie degene is die [het slachtoffer] zou hebben neergeschoten (hij noemt zowel de verdachte als de medeverdachte) en op welke plaats en wanneer de verdachte(n) hem informatie over deze zaak zou(den) hebben gegeven.
De rechtbank en de advocaat-generaal hebben de verklaringen van [getuige 4] onder meer betrouwbaar geacht omdat hij zou beschikken over daderkennis. Zo heeft [getuige 4] verklaard dat [het slachtoffer] in het hoofd was geschoten en dat naast de snackbar op de Nieuwe Binnenweg een coffeeshop is gevestigd.
Het hof is van oordeel dat niet genoegzaam is uit te sluiten dat de getuige deze veronderstelde daderinformatie uit andere bronnen heeft verkregen dan de van verdachte en/of de medeverdachte. Het hof overweegt in dit verband dat reeds in 2004 de media uitgebreid aandacht aan de zaak hebben besteed waarbij ook is vermeld dat [het slachtoffer] in het hoofd is geschoten. De uitzending van Opsporing Verzocht waarin aandacht werd gevraagd voor het opnieuw geopende onderzoek in deze zaak is, zoals hiervoor vermeld, op 28 februari 2012 op televisie vertoond, enkele weken voordat de getuige de politie heeft verteld dat hij een verklaring over deze zaak wilde afleggen (op 25 april 2012). Zijn verklaring dat hij in verband met zijn epilepsie nooit televisie zou kijken, is naar het oordeel van het hof niet consistent en niet aannemelijk.
Ten aanzien van zijn wetenschap omtrent de aanwezigheid van de coffeeshop aan de Nieuwe Binnenweg overweegt het hof dat de getuige woonachtig was in Rotterdam waardoor deze wetenschap als algemeen bekend kan worden verondersteld.
[getuige 4] heeft voorts verklaard dat op de luchtplaats is gesproken over de grootte van de weggenomen portemonnee en de draaiende motor en de in werking zijnde verlichting van de taxi. Het hof heeft geconstateerd dat deze onderdelen in voornoemde uitzending van Opsporing Verzocht van 28 februari 2012 aan de orde zijn geweest, nog daargelaten dat het hof het niet aannemelijk acht dat dergelijke details in een kort gesprek over een ‘moordzaak’ ter sprake komen. Die onaannemelijkheid geldt in de visie van het hof overigens ook voor de verklaring van [getuige 4] dat hij de verdachte heeft horen zeggen dat ze de kleding die ze droegen zouden hebben weggegooid.
Tot slot neemt het hof nog mede in overweging dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [getuige 4], kort voordat hij zijn getuigenverklaringen heeft afgelegd, opgenomen is geweest vanwege vermoedens van een ontregeld psychiatrisch toestandsbeeld.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van [getuige 4] onvoldoende betrouwbaar zijn en daarom niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Getuige [getuige 3]
Het hof overweegt ten aanzien van getuige [getuige 3] als volgt.
Ook [getuige 3] heeft verschillende verklaringen afgelegd, onder meer als getuige tijdens de terechtzitting in hoger beroep. Gelet op de inhoud van die verklaringen kan het hof niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de overval op een taxi begaan door de verdachte en medeverdachte, waarover [getuige 3] heeft verklaard, de overval op [het slachtoffer] betreft. Het hof is gelet daarop van oordeel dat de verklaringen van [getuige 3] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Overig bewijs
Voor het overige bevindt zich in het dossier naar het oordeel van het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs waaruit betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde kan volgen.
Voor zover getuige [getuige 2] heeft verklaard het vermoeden te hebben dat Antilliaanse mannen in de taxi van [het slachtoffer] wilden stappen heeft hij het over een tijdstip vóórafgaand aan het instappen van de Turkse of Marokkaanse man, die op de camerabeelden is te zien en ook vóórdat de laatste (niet afgesloten) rit op de taxameter is ingegaan. Het valt dus allerminst uit te sluiten dat deze Turkse of Marokkaanse man de laatste klant was die zich in de taxi heeft bevonden.
Ook de zich in het dossier bevindende verslagen van tap- en OVC-gesprekken en de verklaringen van de verschillende getuigen, voor zover al belastend, kunnen naar het oordeel van het hof niet bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde. Het hof overweegt in dit verband dat veel informatie over de beroving en de dood van [het slachtoffer] reeds bekend was uit de media. Hetgeen de getuigen verklaren, kan uit deze informatie en het vervolgens daarover met elkaar praten, zijn verkregen en/of ontstaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de getuigen nagenoeg allen tot de naaste kring van verdachten behoren. En voorts dat de getuigen wisten of konden weten dat de verdachte en de medeverdachte in 2004 voor zeer vergelijkbare overvallen die heel kort daarvoor waren begaan – en waarbij op 24 februari 2004 ook is geschoten - waren veroordeeld. Dit heeft in hun gesprekken en verklaringen mogelijk en ook aanwijsbaar tot verwarring en speculatie geleid. Bovendien vonden deze gesprekken en verklaringen vele jaren na de roofoverval op [het slachtoffer] plaats.
Ten aanzien van de verklaringen die de verdachte en zijn medeverdachte met betrekking tot deze feiten hebben afgelegd, overweegt het hof dat zij niet tot het bewijs kunnen bijdragen.
De verklaring dat [het slachtoffer] vanuit een bepaalde richting in het hoofd zou zijn geschoten is in het licht van het overige bewijs, onvoldoende eenduidig en specifiek om als daderkennis te worden aangemerkt.
Dat de verdachte en zijn medeverdachte in dezelfde periode en in dezelfde buurt twee andere taxichauffeurs hebben overvallen, waarbij het aannemelijk is dat bij de tweede overval is geschoten met hetzelfde kaliber pistool is opvallend maar maakt, gelet op het vorenstaande in onderling verband en samenhang beschouwd, het oordeel van het hof niet anders.
Het hof overweegt bovendien dat, gelet op de bevindingen uit 2004, niet kan worden uitgesloten dat zich een ander scenario heeft voorgedaan waarin de verdachte en de medeverdachte geen rol hebben gespeeld.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof kan niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van al het ten laste gelegde.
Nu de verdachte van de gehele tenlastelegging wordt vrijgesproken wijst het hof de vordering tot gevangenneming van de verdachte af.
Tot slot
Het hof realiseert zich dat een vrijspraak, in het bijzonder voor de nabestaanden van het slachtoffer, teleurstellend en onbevredigend is. Immers, onopgehelderd is gebleven, ondanks uitgebreid onderzoek, door wie en onder welke omstandigheden taxichauffeur [het slachtoffer], van het leven is beroofd. Ook kan aan de gerechtvaardigde behoefte aan vergelding en bestraffing van de dader(s), geen recht worden gedaan. Een belangrijk uitgangspunt in het Nederlandse strafrecht is evenwel dat moet worden voorkomen dat iemand voor een strafbaar feit wordt veroordeeld, terwijl het wettig en overtuigend bewijs voor zijn daderschap ontbreekt.
Vordering tot schadevergoeding [de benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [de benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.610,90, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering verhoogd tot een bedrag van € 37.110,90, vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het bestreden vonnis en doet opnieuw recht:

verklaart
niet bewezendat de verdachte
het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegdeheeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de
benadeelde partij [de benadeelde partij]in de vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk;

wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. J.M. van de Poll en mr. H.J.M. Smid-Verhage, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2017.