ECLI:NL:GHDHA:2017:1933

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
200.208.150/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en vernietiging vonnis rechtbank Den Haag

In deze zaak hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof heeft op 27 juni 2017 uitspraak gedaan. De appellanten, bijgestaan door hun advocaat mr. O.P. Kuit, hebben op 23 september 2016 een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, met een totale schuldenlast van € 197.184,51. De rechtbank had het verzoek afgewezen op grond van onvoldoende aannemelijkheid dat de appellanten te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden en dat zij hun verplichtingen zouden nakomen.

In hoger beroep hebben de appellanten betoogd dat een belastingschuld van € 575,00 buiten de vijfjaarstermijn valt en dat de Belastingdienst geen bezwaar heeft tegen de schulden. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten te goeder trouw zijn geweest en dat de belastingschuld niet in de weg staat aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Bovendien heeft de appellante aangetoond dat zij arbeidsongeschikt is en bereid is haar verplichtingen na te komen.

Het hof heeft geconcludeerd dat er geen beletselen zijn voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De zaak is verwezen naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. De beslissing van het hof is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.208.150/01
Rekestnummer rechtbank : C09/518781, FT RK 16-2068 en
C09/518785, FT RK 16-2070

arrest van 27 juni 2017

inzake

1. [naam 1] ,

2. [naam 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] , respectievelijk [appellante] , en tezamen: [appellanten] ,
advocaat: mr. O.P. Kuit te Waddinxveen.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 26 januari 2017, hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2017, waarbij hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoeken het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hen alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Per brief van 24 maart 2017 is door mr. Kuit een aanhoudingsverzoek gedaan, onder vermelding dat de medische keuringsrapportage van [appellante] nog niet beschikbaar is. Daarop is een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling gepland. Op 24 april 2017 is een aantal producties aan het hof toegezonden en per faxbericht van 19 juni 2017 is het proces-verbaal van de eerste aanleg ontvangen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Verschenen zijn: [appellanten] , bijgestaan door hun advocaat, en de beschermingsbewindvoerder [W.] .
Ter zitting van het hof heeft mr. Kuit nog een aantal producties overgelegd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellanten] hebben op 23 september 2016 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde bijlage ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) is sprake van een totale schuldenlast van € 197.184,51.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat (i) [appellanten] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw) en (ii) [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw).
3. In het beroepschrift hebben [appellanten] gesteld dat de belastingschuld van € 575,00 is ontstaan op 26 augustus 2011 en derhalve buiten de vijfjaarstermijn valt. Daarnaast hebben zij een brief van de Belastingdienst van 7 maart 2017 overgelegd waarin staat vermeld dat de Belastingdienst zich niet op het standpunt stelt dat de schulden wegens onbetaald gebleven aanslagen en terugvorderingsbeschikkingen niet te goeder trouw zijn ontstaan.
Verder heeft [appellante] ter onderbouwing van haar gestelde arbeidsongeschiktheid een keuringsrapport van Sciopeng van 12 april 2017 overgelegd.
4. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellanten] te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw. Daartoe wordt als volgt overwogen. In hoger beroep is aannemelijk geworden dat de belastingschuld van € 575,00 buiten de vijfjaarstermijn is ontstaan en dus niet in de weg staat aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Gelet op de brief van de Belastingdienst van 7 maart 2017 en mede in aanmerking genomen dat door de Belastingdienst is ingestemd met het voorstel dat is voorgelegd in het kader van de minnelijke schuldregeling acht het hof voldoende aannemelijk dat de overige belastingschulden met een totaalbedrag van
€ 2.254,12 te goeder trouw zijn ontstaan.
5. In hoger beroep is verder voldoende aannemelijk geworden dat ook [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daartoe wordt overwogen dat [appellante] , anders dan bij de rechtbank, door het overleggen van een keuringsrapport heeft aangetoond dat zij arbeidsongeschikt is. Verder blijkt uit een verklaring van psychiater [P.] van 23 januari 2017 dat [appellante] in behandeling is bij [GGZ] . Zij heeft aannemelijk gemaakt dat zij er klaar voor is om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen.
6. [appellanten] tonen zich gemotiveerd om hun schuldenproblematiek op te lossen. Voorts is aannemelijk geworden dat zij saneringsgezind zijn. Zo heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting van het hof verklaard dat zij hun verplichtingen nakomen en zich aan de gemaakte afspraken houden. Het hof wijst er in dit verband op dat indien [appellanten] in het kader van de schuldsaneringsregeling in aanmerking willen komen voor een vrijstelling van de sollicitatieverplichting, deze vrijstelling dient te worden verleend door de rechter-commissaris.
7. Nu niet gebleken is van beletselen die aan toepassing van de schuldsaneringsregeling in de weg staan, zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreken.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2017;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, F. Damsteegt-Molier en E. Bauw en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.