ECLI:NL:GHDHA:2017:1932

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
200.213.455/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling in het kader van de WSNP

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de schuldsaneringsregeling van de appellante, die eerder door de rechtbank Den Haag was beëindigd. De rechtbank had op 30 maart 2017 geoordeeld dat de appellante haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren was nagekomen, wat leidde tot de beëindiging van de regeling. De appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat zij de tekortkomingen had hersteld en dat zij een plan had ingediend om de boedelachterstand in te lopen. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2017 heeft de bewindvoerder verklaard dat de nieuwe schuld aan het CMIB was afgelost en dat er voldoende bewijs was dat de appellante arbeidsongeschikt was, wat een vrijstelling van de sollicitatieverplichting rechtvaardigde.

Het hof heeft de argumenten van de appellante en de bewindvoerder in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat, hoewel de tekortkomingen ernstig waren, er voldoende redenen waren om een uitzondering te maken. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante zich na de uitspraak in eerste aanleg aan haar verplichtingen heeft gehouden en dat zij inmiddels aan alle voorwaarden voldoet. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en besloten dat de schuldsaneringsregeling voortgezet dient te worden, met de voorwaarde dat de appellante haar verplichtingen stipt nakomt. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.213.455/01
Insolventienummer rechtbank : C/09/15/295 R

arrest van 4 juli 2017

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 april 2015 is ten aanzien van [appellante] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op voordracht van de rechter-commissaris beëindigd bij vonnis van deze rechtbank van 30 maart 2017. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij het op 7 april 2017 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met productie). Op 21, 22 en 23 juni 2017 zijn producties aan het hof toegezonden. Bij brieven van 13 april 2017, 9 juni 2017 en 19 juni 2017 heeft B. van Huessen, de bewindvoerder, de openbare verslagen en haar reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Verschenen zijn: [appellante] , bijgestaan door haar advocaat, en D. le Pair, namens de bewindvoerder.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] beëindigd omdat zij een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw).
2. [appellante] heeft aangevoerd dat de tekortkoming in de informatieverplichting is hersteld en de nieuwe schuld aan het CMIB volledig is afgelost. [appellante] erkent dat er sprake is van een boedelachterstand en heeft een plan van aanpak overgelegd om de boedelachterstand in te lopen. Ter aflossing van de boedelachterstand heeft zij reeds een bedrag van € 876,98 overgemaakt aan de boedelrekening. Ten aanzien van de sollicitatieverplichting heeft [appellante] gesteld dat zij arbeidsongeschikt is en sinds januari 2017 onder behandeling is bij een psycholoog. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij keuringsrapporten uit 2015 en 2016 overgelegd. Gelet op deze ontwikkelingen verzoekt [appellante] het hof de schuldsaneringsregeling te laten voortduren.
3. Ten aanzien van de sollicitatieverplichting heeft de bewindvoerder – op basis van de keuringsrapporten – verklaard dat er een vrijstelling verkregen had kunnen worden voor de periode waarin door [appellante] niet is voldaan aan deze verplichting. De bewindvoerder heeft bevestigd dat de nieuwe schuld aan het CMIB is afgelost en nagenoeg alle ontbrekende stukken alsnog zijn overgelegd. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat de schuldsaneringsregeling op 30 maart 2017 op zichzelf terecht is beëindigd, maar dat, nu inmiddels aan alle verplichtingen wordt voldaan, er een voorstel is tot het inlopen van de boedelachterstand en reeds € 876,98 is ingelost op de boedelachterstand, er geen beletselen zijn om de schuldsaneringsregeling te laten voortduren. Daarbij geldt de voorwaarde dat alle verplichtingen voortaan stipt worden nagekomen.
4. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. De tekortkomingen zijn bovendien van zodanige ernst dat zij in beginsel dienen te leiden tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. In dit geval bestaat echter aanleiding voor het maken van een uitzondering. Het hof is er voldoende van overtuigd geraakt dat [appellante] alles in het werk heeft gesteld om de tekortkomingen te corrigeren. Zo is de nieuwe schuld aan het CMIB afgelost en is de tekortkoming in de informatieverplichting hersteld. Verder is door de in hoger beroep overgelegde keuringsrapporten voldoende aannemelijk dat [appellante] over de gehele achterliggende periode arbeidsongeschikt was, terwijl ook de bewindvoerder heeft bevestigd dat in het licht van deze rapporten een ontheffing van de sollicitatieverplichting verkregen had kunnen worden. Voorts heeft de bewindvoerder laten weten dat [appellante] zich na de uitspraak in de eerste aanleg aan haar uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen heeft gehouden en dat er is ingelopen op de boedelachterstand. De bewindvoerder heeft, anders dan in de eerste aanleg, in hoger beroep tot voortzetting van de schuldsaneringsregeling geadviseerd. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht het hof een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling een te zware sanctie. [appellante] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om de boedelachterstand gedurende de resterende looptijd van de regeling af te lossen. Verder verwacht het hof van [appellante] dat zij onder behandeling blijft bij een psycholoog en werkt aan haar herstel, opdat zij op termijn wel aan de sollicitatieverplichting kan voldoen.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en de schuldsaneringsregeling dient te worden voortgezet.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 maart 2017
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, J.M. van der Klooster en A.J. Berends en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.