ECLI:NL:GHDHA:2017:1932
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling in het kader van de WSNP
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de schuldsaneringsregeling van de appellante, die eerder door de rechtbank Den Haag was beëindigd. De rechtbank had op 30 maart 2017 geoordeeld dat de appellante haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren was nagekomen, wat leidde tot de beëindiging van de regeling. De appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat zij de tekortkomingen had hersteld en dat zij een plan had ingediend om de boedelachterstand in te lopen. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2017 heeft de bewindvoerder verklaard dat de nieuwe schuld aan het CMIB was afgelost en dat er voldoende bewijs was dat de appellante arbeidsongeschikt was, wat een vrijstelling van de sollicitatieverplichting rechtvaardigde.
Het hof heeft de argumenten van de appellante en de bewindvoerder in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat, hoewel de tekortkomingen ernstig waren, er voldoende redenen waren om een uitzondering te maken. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante zich na de uitspraak in eerste aanleg aan haar verplichtingen heeft gehouden en dat zij inmiddels aan alle voorwaarden voldoet. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en besloten dat de schuldsaneringsregeling voortgezet dient te worden, met de voorwaarde dat de appellante haar verplichtingen stipt nakomt. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.