ECLI:NL:GHDHA:2017:1891

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
200.190.788/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over nakoming stamrechtovereenkomst en berekening koopsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank heeft geoordeeld over de nakoming van een stamrechtovereenkomst door de stamrecht BV van de overleden vrouw van appellant. De appellant vordert dat de stamrecht BV wordt veroordeeld tot het betalen van maandelijkse periodieke uitkeringen, gebaseerd op een stamrechtvermogen van € 106.694,- per 12 april 2013. De rechtbank had eerder een lager bedrag van € 79.728,84 vastgesteld. Appellant stelt dat de rechtbank de berekening onjuist heeft uitgevoerd en dat het feit dat het bedrag niet meer in de vennootschap aanwezig is, hieraan niet afdoet. Het hof oordeelt dat de berekening van de rechtbank niet in overeenstemming is met de stamrechtovereenkomst en dat de appellant recht heeft op de hogere uitkering. Het hof vernietigt het bestreden vonnis voor zover het de hoogte van de periodieke uitkeringen betreft en bevestigt de verplichting van de stamrecht BV om de uitkeringen te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt de stamrecht BV veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.190.788/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/487527 / HA ZA 15-519

arrest van 23 mei 2017

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. D. Hogenboom te Naaldwijk,
tegen
[naam] STAMRECHT BV,
statutair gevestigd te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van 2 mei 2016 is appellant in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 3 februari 2016 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Appellant heeft bij memorie van grieven 1 grief geformuleerd.
Tegen geïntimeerde is verstek verleend.
Appellant heeft zijn procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. In appel heeft appellant gevorderd:
I gedeeltelijk te vernietigen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2016, gewezen tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde, van welk vonnis appel wordt ingesteld;
II geïntimeerde te veroordelen tot nakoming van de stamrechtovereenkomst jegens [de man] , bestaande uit betaling door [naam] Stamrecht BV aan [de man] van maandelijkse periodieke uitkeringen vanaf 12 april 2013 voor de periode van drie jaar, waarbij voor de berekening van deze maandelijkse periodieke uitkeringen conform artikel 4, 2e alinea van de stamrechtovereenkomst, moet worden uitgegaan van een stamrechtvermogen van € 106.694,- per 12 april 2013 en waarbij de maandelijkse periodieke uitkeringen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening en waarbij het bedrag aan periodieke uitkeringen vervolgens dient te worden verminderd met de vordering van [naam] Stamrechtrecht BV van € 29.333,50;
III geïntimeerde te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten ter hoogte van € 131,- zolang geen opdracht tot betekening van de uitspraak is gegeven en op een bedrag van € 199,- zodra die opdracht wel is gegeven, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.

Enige feiten en omstandigheden

3. Appellant heeft met [de vrouw] een jarenlange duurzame affectieve relatie onderhouden en zij hebben sedert 1 november 1983 samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Deze samenwoning heeft geduurd tot aan het overlijden van [naam] (hierna: erflaatster) voornoemd. In 1991 hebben appellant en erflaatster een samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten. Op 10 april 2000 hebben erflaatster en appellant opnieuw een samenlevingsovereenkomst gesloten. In die samenlevingsovereenkomst hebben erflaatster en appellant een regeling met elkaar getroffen inzake de partnerpensioenen.
4. Erflaatster heeft op 7 maart 2006 van haar werkgever een stamrechtuitkering gekregen van € 85.680,-. Dit bedrag is gestort op de rekening van geïntimeerde. Tussen erflaatster en geïntimeerde is een stamrechtovereenkomst gesloten. In artikel 2 van de stamrecht overeenkomst is bepaald: “
Het stamrecht zal worden uitgekeerd in de vorm van periodieke uitkeringen, zoals bedoeld in artikel 4, ten behoeve van de gerechtigde, of, indien de gerechtigde dat uiterlijk bij de ingangsdatum te kennen geeft, na zijn overlijden, zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot dan wel degene met wie de gerechtigde duurzaam een gezamenlijke huishouding voert of heeft gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn staat, of aan zijn kinderen of pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt.”Op grond van de samenlevingsovereenkomst tussen erflaatster en appellant alsmede op basis van de stamrechtovereenkomst zoals hiervoor vermeld heeft appellant - als gevolg van het overlijden van erflaatster - aanspraak op een periodieke uitkering jegens geïntimeerde.
5. Erflaatster en appellant hebben in 2006 ieder een bedrag van geïntimeerde geleend van € 29.333,50. Appellant erkent dit bedrag aan geïntimeerde verschuldigd te zijn.

Bestreden vonnis

6. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 3 februari 2016 onder meer het navolgende beslist:
  • verklaart voor recht dat [naam] Stamrecht is gehouden het stamrecht in de vorm van periodieke uitkeringen, conform de stamrechtovereenkomst, te voldoen aan [de man] ;
  • veroordeelt [naam] Stamrecht tot nakoming van de stamrechtovereenkomst jegens [de man] , bestaande uit betaling door [naam] Stamrecht aan [de man] van maandelijkse periodieke uitkeringen vanaf 12 april 2013 voor de periode van drie jaar, waarbij voor de berekening van deze maandelijkse periodieke uitkeringen conform artikel 4, 2e alinea van de stamrechtovereenkomst, moet worden uitgegaan van een stamrechtvermogen van € 79.728,84 per 12 april 2013 en waarbij de maandelijkse periodieke uitkeringen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening en waarbij het bedrag aan periodieke uitkeringen vervolgens dient te worden verminderd met de vordering van [naam] Stamrecht op [de man] van € 32.429,- per 1 juli 2015, te vermeerderen met de rente van 3,5% per jaar vanaf 1 juli 2015 tot aan de datum van verrekening van deze schuld met de periodieke uitkeringen.

Tegenspraak

7. Het hof overweegt als volgt. Ondanks dat er tegen geïntimeerde verstek is verleend blijft het hoger beroep een procedure op tegenspraak. Het hof zal de weren van geïntimeerde in eerste aanleg derhalve ambtshalve toetsen.

Grief

8. Appellant heeft één grief geformuleerd. Uit zijn toelichting op deze grief volgt dat appellant van mening is dat de rechtbank de hoogte van de voor het stamrecht beschikbare koopsom per 12 april 2013 ten onrechte heeft gesteld op een bedrag van € 79.728,84. Volgens appellant bedraagt de koopsom € 106.694,-. Voor de berekeningswijze verwijst appellant naar artikel 4 van de stamrechtovereenkomst.
9. Artikel 4 van de stamrechtovereenkomst luidt als volgt: “
De periodieke uitkeringen zullen uiterlijk ingaan in het jaar waarin de gerechtigde de leeftijd van 65 jaar bereikt, of op het eerder moment van overlijden van de gerechtigde, en zullen eindigen bij overlijden van de langstlevende van de in artikel 2 vermelde (mede)gerechtigden.
De hoogte van de periodieke uitkeringen zal op de ingangsdatum worden vastgesteld aan de hand van zuiver actuariële grondslagen, waarbij het stamrecht kapitaal als rekengrootheid dient. Het stamrecht kapitaal wordt vastgesteld door de in artikel 1 bedoelde koopsom(€ 85.680,00; toevoeging hof)met ingang van 31 december 2006 jaarlijks op te renten met het gemiddelde T-rendement van het voorafgaande kalenderjaar verminderd met 0,5% van de beleggingswaarde, nadat op de (opgerente) koopsom eerst de reeds in de voorafgaande periode uitgekeerde variabele periodieke uitkeringen in mindering zijn gebracht.
De periodieke uitkeringen zullen in maandelijkse termijnen bij vooruitbetaling worden uitgekeerd door storting of overschrijving op een door of namens gerechtigde aan te geven bank – of giro rekening.”.
10. Appellant acht de door de rechtbank toegepaste berekening in strijd met de contractuele bepalingen van de stamrechtovereenkomst. De berekeningswijze van de rechtbank kan mogelijk worden gezien als een afzien van een stamrecht hetgeen volgens artikel 19 b Wet LB (2012) een verboden handeling is.
11. Uitgaande van een stamrechtkapitaal berekend conform artikel 4 van de stamrechtovereenkomst, dient aan appellant een periodieke betaling plaats te vinden van € 2.965,75 per maand zolang en voor zover er bezit aanwezig is in de vennootschap tot een bedrag van € 106.694,-.
12. Voorts is appellant van mening dat geïntimeerde de wettelijke rente is verschuldigd vanaf de maandelijkse vervaldata. In punt 4.9 stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte rente heeft berekend over het bedrag dat appellant aan geïntimeerde verschuldigd is. De vordering had reeds kunnen worden verrekend met de periodieke uitkeringen.
13. Het hof overweegt als volgt. In punt 9 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie geeft geïntimeerde aan dat uitgegaan moet worden van een stamrechtkapitaal van € 74.000,00. Geïntimeerde heeft zich eveneens op verrekening beroepen aangezien geïntimeerde een vordering heeft op appellant. Het hof is van oordeel dat het stamrechtkapitaal berekend moet worden op basis van artikel 4 van de stamrechtovereenkomst. Op basis van deze bepaling komt dit uit op een bedrag van € 106.694,-. Het enkele feit dat dit bedrag feitelijk niet in de vennootschap aanwezig is doet daaraan niet af. De vennootschap is een contractuele verplichting aangegaan die zij in beginsel dient na te komen. Dat de vennootschap mogelijk op termijn niet aan haar betalingsverplichting kan voldoen is een risico dat appellant loopt en niet is weg te nemen. Indien de rechter het stamrechtkapitaal vaststelt dan kan dit niet aangemerkt worden als een verboden handeling in de zin van artikel 19 b Wet op de loonbelasting 1964. De betrokkene is namelijk gebonden aan het oordeel van de rechter.
14. Uit de gewisselde stukken volgt dat appellant over het geld dat hij van geïntimeerde heeft geleend een rente verschuldigd is van 3,5%. Niet is gebleken dat appellant de lening heeft afgelost dan wel dat de lening anderszins is terug betaald. De vordering van geïntimeerde op appellant bedroeg op 1 juli 2015 € 32.429,-. Uit het dictum van het bestreden vonnis volgt dat appellant slechts rente verschuldigd is voor zover zijn vordering nog niet is verrekend. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank dit op goede gronden geoordeeld.
15 De grief van appellant treft gedeeltelijk doel. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het bestreden vonnis gedeeltelijk moet worden vernietigd.

Proceskosten

15. Gezien het feit dat geïntimeerde in het ongelijk wordt gesteld dient zij veroordeeld te worden in de proceskosten.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2016 tussen partijen gewezen voor zover de rechtbank heeft beslist:
veroordeelt [naam] Stamrecht tot nakoming van de stamrechtovereenkomst jegens [de man] , bestaande uit betaling door [naam] Stamrecht aan [de man] van maandelijkse periodieke uitkeringen vanaf 12 april 2013 voor de periode van drie jaar, waarbij voor de berekening van deze maandelijkse periodieke uitkeringen conform artikel 4, 2e alinea van de stamrechtovereenkomst, moet worden uitgegaan van een stamrechtvermogen van € 79.728,84 per 12 april 2013 en waarbij de maandelijkse periodieke uitkeringen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening en waarbij het bedrag aan periodieke uitkeringen vervolgens dient te worden verminderd met de vordering van [naam] Stamrecht op [de man] van € 32.429,- per 1 juli 2015, te vermeerderen met de rente van 3,5% per jaar vanaf 1 juli 2015 tot aan de datum van verrekening van deze schuld met de periodieke uitkeringen,
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [naam] Stamrecht BV tot nakoming van de stamrechtovereenkomst jegens [de man] , bestaande uit betaling door [naam] Stamrecht BV aan [de man] van maandelijkse periodieke uitkeringen vanaf 12 april 2013 voor de periode van drie jaar, waarbij voor de berekening van deze maandelijkse periodieke uitkeringen conform artikel 4, 2e alinea van de stamrechtovereenkomst, moet worden uitgegaan van een stamrechtvermogen van € 106.694,- per 12 april 2013 en waarbij de maandelijkse periodieke uitkeringen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening en waarbij het bedrag aan periodieke uitkeringen vervolgens dient te worden verminderd met de vordering van [naam] Stamrechtrecht BV op [de man] van € 32.429,- per 1 juli 2015, te vermeerderen met de rente van 3,5% per jaar vanaf 1 juli 2015 tot aan de datum van de verrekening van deze schuld met de periodieke uitkeringen;
veroordeelt [naam] Stamrecht BV in de proceskosten van dit hoger beroep en als volgt begroot:
- griffie recht € 1.631,00;
- kosten advocaat € 2.632,00;
- nakosten indien met betekening € 133,00;
- nakosten indien zonder betekening € 199,00;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck, A.E. Sutorius- van Hees, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.