ECLI:NL:GHDHA:2017:1872

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
200.186.492
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen minderjarigen en grootmoeder vaderszijde; belangen van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de grootmoeder van twee minderjarigen, die verzoekt om een omgangsregeling met hen. De grootmoeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen. De minderjarigen zijn geboren uit de relatie van de moeder met de vader, die de minderjarigen heeft erkend. De rechtbank had eerder het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en het gezag aan de moeder toebedeeld. De grootmoeder stelt dat zij jarenlang een belangrijke rol heeft gespeeld in de verzorging van de minderjarigen en dat omgang met haar in hun belang is. De moeder daarentegen betwist dit en wijst op de problematische relatie tussen de grootmoeder en de vader, die strafrechtelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten tegen de moeder. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een negatief advies gegeven over de omgang, omdat het risico bestaat dat de grootmoeder niet in staat is om het contact tussen de vader en de minderjarigen te scheiden. Het hof heeft de argumenten van de grootmoeder en de moeder afgewogen en geconcludeerd dat omgang tussen de grootmoeder en de minderjarigen in strijd is met hun zwaarwegende belangen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de grootmoeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 juni 2017
Zaaknummer : 200.186.492/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-4190
Zaaknummer rechtbank : C/10/451845
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. A. Schellekens te Waddinxveen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [adres bij het hof bekend],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.A.A.H. van Leur te Dordrecht.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De grootmoeder is op 26 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 november 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 10 mei 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de grootmoeder:
- op 1 maart 2016 een fax met bijlage;
- op 15 maart 2016 een brief van 14 maart 2016 met bijlagen;
- op 29 maart 2016 een brief van 25 maart 2016 met bijlagen;
- op 26 augustus 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 1 mei 2017 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
van de zijde van de moeder:
- op 18 augustus 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 8 mei 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 26 augustus 2016, bij het hof ingekomen op 31 augustus 2016, aan het hof laten weten ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 17 mei 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam 1] namens de raad.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 26 september 2014 en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 26 september 2014 is de beslissing aangehouden in afwachting van de resultaten van de gesprekken van partijen bij Bureau Jeugdzorg.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de grootmoeder tot het vaststellen van een omgangsregeling met de minderjarige [naam 3] , geboren [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) en de minderjarige [naam 4] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ) (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen) afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- [minderjarige 2] is geboren uit de inmiddels beëindigde relatie van de moeder met [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [minderjarige 1] is geboren uit een eerdere relatie van de moeder;
- de vader heeft de minderjarigen erkend;
- bij beschikking van 12 februari 2016 is het gezamenlijk gezag van de moeder en vader over de minderjarigen beëindigd en is bepaald dat het gezag over de minderjarigen voortaan aan de moeder toekomt, welke beschikking op 5 april 2017 door dit hof is bekrachtigd;
- de grootmoeder is de moeder van de vader;
- de grootmoeder en de moeder hebben de Nederlandse nationaliteit.
In hoger beroep is voorts het volgende komen vast te staan:
- bij beschikking van 24 mei 2016 van de rechtbank Rotterdam is de voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen geschorst en is het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen op het adres van zijn ouders te bepalen afgewezen. Tevens is aan de raad verzocht om onderzoek te verrichten met betrekking tot de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht van de vader.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de vaststelling van een omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarigen.
2. De grootmoeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, tussen de grootmoeder en de minderjarigen een (begeleide) omgangsregeling vast te stellen die het hof in het belang van de minderjarigen acht.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof de grieven van de grootmoeder af te wijzen en de bestreden beschikking, eventueel met verbetering van gronden, te bekrachtigen.
4. De raad heeft ter zitting verweer gevoerd.
5. De grootmoeder stelt dat omgang tussen haar en de minderjarigen niet in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Zij benadrukt dat zij in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot de minderjarigen, hetgeen in eerste aanleg door de moeder is erkend, en dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij omgang hebben met haar, nu zij jarenlang een aanzienlijk deel van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen voor haar rekening heeft genomen. De grootmoeder benadrukt dat zij ten aanzien van [minderjarige 2] de moederrol op zich had genomen omdat [minderjarige 2] feitelijk meer bij de grootmoeder verbleef dan bij de moeder. Ook na het uit elkaar gaan van de moeder en de vader heeft de grootmoeder op grond van een regeling met beide ouders regelmatig op de minderjarigen gepast. Deze regeling is in november 2013 abrupt door de moeder stopgezet en sindsdien is er geen omgang meer geweest tussen de grootmoeder en de minderjarigen. De grootmoeder wijst erop dat de moeder in eerste aanleg heeft aangegeven op termijn open te zullen staan voor een omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarigen. De grootmoeder geeft aan de angst van de moeder voor de vader te respecteren en zij wil graag werken aan het herstel van het vertrouwen van de moeder in haar. Omdat de rechtbank Rotterdam omgangsbegeleiding via het omgangshuis van TriviumLindenhof geen goede optie acht in verband met het feit dat uiteindelijk sprake zal zijn van onbegeleide omgang en het niet te verwachten is dat de situatie dan gewijzigd zal zijn, heeft de grootmoeder een derde persoon bereid gevonden om de omgang tussen haar en de minderjarigen te blijven begeleiden. Deze derde persoon is reeds twintig jaar actief als pleegmoeder voor een gecertificeerde instelling. De grootmoeder wijst erop dat er daarnaast andere manieren zijn om contact tussen haar en de minderjarigen te bewerkstelligen, zoals bellen en e-mailen. De grootmoeder stelt dat het gedrag van de vader haar niet kan worden aangerekend en dat haar recht op omgang met de minderjarigen een op zichzelf staand recht is. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt niet dat de minderjarigen negatief staan tegenover contact met de grootmoeder en/of dat contact de minderjarigen zou schaden.
6. De moeder voert aan dat zij begrip heeft voor het feit dat de grootmoeder loyaal is aan haar zoon, maar benadrukt dat uit het gedrag van de grootmoeder blijkt dat deze loyaliteit gepaard gaat met het ontkennen van de belangen van de moeder en dat de grootmoeder niet in staat kan worden geacht het contact tussen de minderjarigen en haar zoon af te houden. Zo ontkennen zowel de vader zelf als zijn familie, inclusief de grootmoeder, dat hij schuldig is aan het plegen van voorbereidingshandelingen die gericht waren op het om het leven brengen van de moeder, niettegenstaande het feit dat hij hiervoor strafrechtelijk veroordeeld is. De vader heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het strafarrest. Tevens heeft de grootmoeder enkele keren meegewerkt aan het weghouden van de minderjarigen bij de moeder. Nadat de vader in 2012 [minderjarige 2] zonder instemming van de moeder had meegenomen naar de grootmoeder, kreeg de moeder [minderjarige 2] van de grootmoeder niet meer mee naar huis en uiteindelijk is [minderjarige 2] enige weken door de grootmoeder verzorgd. Voorts heeft de grootmoeder op 27 december 2015 in weerwil van de bestreden beschikking en een maand na de datum van deze beschikking, contact met de minderjarigen gehad in de gevangenis alwaar de vader verbleef in verband met voornoemd strafvonnis. Op 24 mei 2016 heeft de rechtbank Rotterdam een verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te bepalen op het adres van zijn ouders afgewezen, welk verzoek met instemming van de grootmoeder was ingediend. De moeder betwist dat de grootmoeder een groot deel van de zorg voor de minderjarigen heeft gedragen. Zij licht toe dat in de periode dat de vader een opleiding volgde, [minderjarige 2] gedurende drie maanden twee keer per week bij de grootmoeder verbleef. De moeder wijst er tot slot op dat de rechtbank Rotterdam de raad heeft gelast te onderzoeken of contact tussen de vader en de minderjarigen in het belang van de minderjarigen wordt geacht. Op grond van de resultaten van het onderzoek kan beoordeeld worden of er bij de minderjarigen nog ruimte is voor een omgangsregeling met hun grootmoeder.
7. De raad geeft ter zitting aan dat omgang tussen de grootmoeder en de minderjarigen geen optie is omdat de voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen is geschorst en de kans groot is dat de vader contact met de minderjarigen zoekt op de momenten dat zij bij de grootmoeder verblijven. Daarbij komt dat het moeilijk is om aan de minderjarigen uit te leggen waarom zij hun grootmoeder wel en hun vader niet mogen zien. Ten aanzien van alternatieve wijzen van contact zoals bellen en e-mailen geeft de raad aan dat dit verwachtingen schept die wellicht niet waar te maken zijn.
8. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat omgang tussen de grootmoeder en de minderjarigen in strijd met hun zwaarwegende belangen is, omdat aannemelijk is dat de grootmoeder niet in staat zal zijn om het contact tussen de vader en de minderjarigen af te houden. De grootmoeder is daarenboven niet in staat gebleken een neutrale houding aan te nemen in de conflicten tussen de ouders en heeft het vertrouwen van de moeder bij herhaling in behoorlijke mate geschaad, onder meer door in te stemmen met een procedure om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de ouders van de vader te bepalen.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, J.M. van Baardewijk en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2017.