Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.De feiten, het verzoek en het oordeel van de kantonrechter
Op 27 april 2007 is VEB Sealants opgericht. [verzoeker] was één van de oprichters. Hij is van meet af aan houder van (23,8% van de) geplaatste aandelen en enig bestuurder. De vennootschap houdt zich bezig met (kort gezegd) de im- en export van afdichtingen en lijmproducten en alle daarmee verband houdende materialen.
verrichtte alle werkzaamheden in de vennootschap; de vennootschap had geen andere werknemers in dienst. Hij ontving een salaris van € 3.356,03 bruto per maand op basis van een werkweek van 40 uur per week.
De resultaten van de onderneming lieten te wensen over. In september 2014 heeft de algemene vergadering (AV) opdracht gegeven de aanwezige voorraad tegen inkoopprijs te verkopen. Tijdens de AV van 3 november 2014 werd geconstateerd dat “de verschuldigde omzetbelasting, loonbelasting, (…) het salaris en de premie werknemersverzekeringen” onbetaald dreigden te blijven.
Bij brief van 3 februari 2015 heeft de advocaat van [verzoeker] gesommeerd het aan [verzoeker] over de maand januari 2015 toekomende salaris te voldoen en geschreven dat [verzoeker] zich beschikbaar hield voor het verrichten van zijn werkzaamheden en de nakoming van zijn verplichtingen opschortte wegens het niet betalen van dat salaris.
Bij besluit van de AV genomen op 31 juli 2015 is [verzoeker] ontslagen “als statutair-directeur met ingang van 1 november 2015”; [verzoeker] was bij die vergadering, hoewel uitgenodigd, niet aanwezig.
3.Beoordeling van het hoger beroep
Verder stelt het hof vast [verzoeker] in deze procedure verzoeken heeft geformuleerd die louter zijn arbeidsrechtelijke positie ten opzichte van VEB Sealants betreffen. De procedure heeft dan ook geen betrekking op de positie van [verzoeker] als medeaandeelhouder, terwijl in deze procedure evenmin andere medeaandeelhouders van VEB Sealants betrokken zijn, zoals de slotoverweging van de beoordeling door de kantonrechter suggereert.
Tegen de achtergrond van deze (niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste) stellingen van [verzoeker] kan niet worden aangenomen dat [verzoeker], zoals VEB Sealants aanvoert, ontslag zou hebben genomen per 1 januari 2015. Feiten en omstandigheden op basis waarvan VEB Sealants mocht aannemen dat [verzoeker] ontslag nam met ingang van 1 januari 2015 of een later tijdstip, zijn gesteld noch gebleken. Aan de enkele omstandigheid dat [verzoeker] (met ingang van februari 2015, zoals hij stelt) elders is gaan werken kon VEB Sealants dat vertrouwen niet ontlenen. Goed denkbaar is immers dat [verzoeker] zijn werkzaamheden voor VEB Sealants zou kunnen hervatten zodra de grond voor opschorting zou zijn weggenomen. De brief van de advocaat van [verzoeker] van 3 februari 2015 maakt duidelijk dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst niet wenste te beëindigen. De omstandigheid dat deze brief van de advocaat van [verzoeker] aan enkele aandeelhouders van VEB Sealants is gestuurd, brengt hierin geen verandering: omdat [verzoeker] enig bestuurder van de vennootschap was, lag het voor de hand de aandeelhouders deze aanmaning en het beroep op opschorting ter kennis te brengen.
Het hof volgt VEB Sealants niet in deze visie. [verzoeker] heeft de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst opgeschort omdat VEB Sealants wanprestatie pleegde door zijn salaris niet te voldoen. Deze opschorting, in samenhang met de bereidheid werkzaamheden te verrichten, moet in redelijkheid zo worden begrepen dat [verzoeker] wel wilde werken mits en zodra VEB Sealants aan haar betalingsverplichting zou voldoen. Onder deze omstandigheden behield [verzoeker] zijn recht op loon omdat de oorzaak van het niet verrichten van diens werkzaamheden voor rekening van VEB Sealants behoort te komen, artikel 7:628 BW.
De omstandigheid dat [verzoeker] in feite de onderneming leidde en VEB Sealants onder zijn leiding als bestuurder teleurstellende resultaten boekte, vormt daarvoor ook onvoldoende grond. Mocht VEB Sealants willen betogen dat [verzoeker] in de vervulling van zijn taak is tekortgeschoten dan had de AV eerder maatregelen kunnen nemen of – in het uiterste geval – tot ontslag van [verzoeker] kunnen overgaan. Dat heeft zij nagelaten voor zij op 31 juli 2015 het ontslagbesluit nam.
heeft recht op de verstrekking van salarisstroken over deze periode van tien maanden. Het hof zal een daartoe strekkende veroordeling uitspreken zoals in het dictum te formuleren. De verzochte dwangsom zal worden gemitigeerd en gemaximeerd.
Dat verzoek is naar het oordeel van het hof niet voor toewijzing vatbaar.
Uit al hetgeen over en weer naar voren is gebracht, blijkt dat de financiële gang van zaken bij de vennootschap niet florissant was. In ieder geval vanaf september 2014 werd aangestuurd op liquidatie van de onderneming, zo moet worden afgeleid uit de besluitvorming in de AV. Dat ook voor [verzoeker] het werk voor VEB Sealants zou eindigen blijkt voldoende uit de notulen van de AV gehouden op 3 november 2014.
Hoewel uit de brief van de advocaat van VEB Sealants van 7 augustus 2015 niet is op te maken welke van de in artikel 7:669 BW genoemde opzeggingsgronden aan het ontslag ten grondslag is gelegd, kan er in redelijkheid geen misverstand over bestaan dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd wegens grond h: omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Aldus kan niet gezegd worden dat de opzegging in strijd is met artikel 7:669 BW.
De omstandigheid dat een werkgever geen loon heeft betaald aan een werknemer waarna de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd, kan basis bieden voor de conclusie dat de werkgever wegens ernstig verwijtbaar handelen gehouden is een billijke vergoeding te voldoen. Naar het oordeel van het hof is VEB Sealants tot het betalen van een dergelijke vergoeding echter niet gehouden. De onderneming was immers kennelijk al niet meer levensvatbaar toen spanningen zijn ontstaan tussen [verzoeker] enerzijds en de overige aandeelhouders anderzijds. Er waren al gesprekken gaande over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker]. Daarom kan niet worden gezegd dat VEB Sealants ernstig verwijtbaar heeft gehandeld toen zij het ontslagbesluit nam en daarmee een einde maakte aan de arbeidsovereenkomst.