Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
2.De feiten
In januari 2012 heeft [appellante] de echtelijke woning verlaten. [appellante] en [X] hadden op dat moment twee kinderen; [appellante] was zwanger van het derde kind. Op 29 november 2012 heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Tot februari 2012 heeft de BV aan [appellante] maandelijks een bedrag van € 843,76 aan [appellante] overgemaakt. Door de BV overgelegde en op naam van mevrouw S. [X]-[appellante] gestelde loonstrookjes vermelden met betrekking tot deze betalingen diverse salarisgegevens en als datum indiensttreding bij de BV 1 juni 2009, voor 80 uren per loonperiode.
De vorderingen van partijen in het geding in eerste instantie en de beslissing kantonrechter
In (voorwaardelijke) reconventie heeft de BV gevorderd te verklaren voor recht dat met ingang van januari 2012 de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd.
4.Beoordeling in hoger beroep
De omstandigheid dat namens [appellante] tijdens de echtscheidingsprocedure is verklaard dat zij voorafgaand aan het vertrek uit de echtelijke woning geen inkomsten had en alleen de kinderen verzorgde, laat het hof hierbij buiten beschouwing. [X] heeft immers in diezelfde procedure verklaard dat [appellante] wel werkzaamheden verrichtte voor de BV (hij zei toen: voor de tussen hem en de BV geplaatste holding-BV) tegen een salaris van € 843,76 netto per maand. Deze verklaring van [X], die immers (indirect) de volledige zeggenschap heeft over de BV, kan aan de BV worden toegerekend. Gelet ook op de overgelegde salarisstrookjes heeft [X] klaarblijkelijk gedoeld op werkzaamheden voor de BV. Waar [appellante] zich aan heeft bezondigd – het innemen van een heel ander standpunt in de echtscheidingsprocedure dan zij nu inneemt – kan [X] (en daarmee in dit geding: de BV) ook worden verweten.
Nu het hof bewezen acht dat tussen partijen in januari 2012 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, slagen de daarmee verband houdende grieven.
Het hof overweegt dat niet snel mag worden aangenomen dat een arbeidsovereenkomst eindigt met wederzijds goedvinden. De gevolgen daarvan zijn immers ingrijpend. Toch, in dit geval, komt het hof tot de conclusie dat van een dergelijke stilzwijgende beëindiging wel sprake is geweest, of – anders gezegd – dat de BV uit de opstelling van [appellante] heeft mogen opmaken dat zij deze niet in stand wenste te houden nadat [appellante] en [X] niet langer samenwoonden. Het hof motiveert dat als volgt.
Het is in deze bijzondere situatie dat aan het vertrouwen van de BV op de stilzwijgende wilsverklaring van [appellante] dat met het stuklopen van de relatie met [X] ook de arbeidsverhouding met de BV een einde nam, bescherming toekomt.
Het hof zal de proceskosten, zowel die in het geding in eerste instantie als in het geding in appel, compenseren omdat het in deze zaak in wezen gaat om de nasleep van de echtscheiding tussen [appellante] en [X], terwijl [X] de volledige zeggenschap heeft in de BV.
5.Beslissing
- veroordeelt de BV aan [appellante] binnen 14 dagen na betekening van dit arrest te voldoen het verschuldigde vakantiegeld over de maand januari 2012;
- veroordeelt de BV aan [appellante] te verstrekken alle salarisafrekeningen vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst met [appellante] tot 1 februari 2012, met uitzondering van de salarisafrekeningen die in het kader van dit geding zijn overgelegd, zulks binnen vier weken na betekening van dit arrest, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag dat de BV daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,--;
- verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd door wederzijds goedvinden met ingang van 1 februari 2012;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- compenseert de proceskosten, zowel in het geding in eerste instantie als in het geding in hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.