ECLI:NL:GHDHA:2017:1810

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
200.141.144
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke vorderingen van de dochter als schulden van de nalatenschap van erflater

In deze zaak gaat het om de vraag of de vorderingen van de dochter van de erflater moeten worden aangemerkt als schulden van de nalatenschap. De dochter, samen met haar echtgenoot en kleinzoons, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. Dit vonnis, gewezen op 30 oktober 2013, betrof de vorderingen die de dochter stelt te hebben op basis van diverse rechtshandelingen die tussen haar en de erflater en zijn eerste echtgenote hebben plaatsgevonden in de periode van 1989 tot 2002. Het hof heeft vastgesteld dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard en dat de vereffening nog niet is voltooid. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten om nadere informatie te verkrijgen over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van de erflater en de geïntimeerde. De comparitie is bedoeld om inlichtingen te verstrekken en te beproeven of er een minnelijke regeling kan worden bereikt. De comparitie zal plaatsvinden voor de raadsheer-commissaris, waarbij de partijen vergezeld van hun raadslieden moeten verschijnen. Het hof heeft de comparitie gepland op 8 augustus 2017 en heeft de partijen verzocht om hun procesdossiers tijdig in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.141.144/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/11/98621/HA ZA 12-2148

arrest van 11 april 2017

inzake
1. [dochter van erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de dochter,
2. [echtgenoot dochter] ,
wonende te [woonplaats] ,
3. [kleinzoon een] ,
wonende te [woonplaats] ,
[kleinzoon twee] ,
wonende te [woonplaats] ,
4. [kleinzoon drie] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten, tevens incidenteel geïntimeerden,
hierna tezamen te noemen: appellanten,
advocaat: mr. M.P.A. Bos te Utrecht,
tegen
[tweede echtgenote erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: geïntimeerde,
advocaat: mr J.P.M. Mol te Son, gemeente Son en Breugel.

Het geding

Bij exploot van 24 januari 2014 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2013 tussen appellanten als eisers en mr. [naam] in zijn hoedanigheid van door de rechtbank benoemde vereffenaar van de nalatenschap van wijlen de heer [naam] (hierna: erflater), alsmede geïntimeerde als gedaagden gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het tussenvonnis van 14 november 2012 en in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis hebben appellanten vier aangevoerd.
Bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel heeft geïntimeerde de grieven bestreden en een incidentele grief geformuleerd.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel hebben appellanten de incidentele grief weersproken.
Geïntimeerde heeft een akte genomen.
Appellanten hebben een antwoordakte genomen.
Appellanten en geïntimeerden hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Appellanten vorderen dat het het hof moge behagen om bij arrest het bestreden vonnis:
TE BEKRACHTIGEN:
te bekrachtigen het deel van de beslissing waarin geïntimeerde wordt veroordeeld om aan appellanten te betalen een bedrag van € 375,- en een bedrag van € 76.473,35, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
TE VERNIETIGEN:
en te vernietigen het deel van de beslissing waarin (1) de proceskosten worden gecompenseerd; en (2) het meer of anders gevorderde wordt afgewezen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de hoogte van de vorderingen van appellanten op de nalatenschap van erflater in rechte vast te stellen en deze te bepalen op € 431.524,-, te verhogen met de (achterstallige) contractuele rente over dit bedrag, althans op een zodanig bedrag als door het hof in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding in de eerste instantie tot de dag van algehele betaling;
b. geïntimeerde te veroordelen om aan appellante sub 1 te betalen conform de berekening als weergegeven onder nummer 35 a. tot en met c. van de dagvaarding in eerste aanleg een bedrag van € 260.788,65, te verhogen met de hierin nog niet berekende contractuele rente, althans op een zodanig bedrag als door het hof in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding in de eerste instantie tot de dag van algehele betaling;
c.
primair:
ex artikel 3:300 lid 1 BW te bepalen dat het in deze zaak te wijzen arrest dezelfde kracht heeft als een akte ex art. 3:194 lid 1 BW, strekkende tot overdracht van de vordering van geïntimeerde op de appellanten sub 3 tot en met 5, aan appellante sub 1, waarbij de waarde van deze vordering zal worden gesteld op de nominale waarde ad € 242.250,-, zulks ter gedeeltelijke betaling van de bedragen als bedoeld onder 1., 3. en 6 (subsidiair) gevorderde en derhalve tot verrekening van (een deel van) de vordering(en) van appellante sub 1 op geïntimeerde;
althans subsidiair:
appellante sub 1 als vertegenwoordiger van geïntimeerde aanwijst en bepaalt dat zij namens geïntimeerde bij akte zal meewerken aan de overdracht van de vordering van geïntimeerde op appellanten sub 3 tot en met 5 aan appellante sub 1, waarbij de waarde van deze overgedragen vordering zal worden gesteld op de nominale waarde ad
€ 242.250,-, zulks ter gedeeltelijke betaling van de bedragen als bedoeld onder 1., 3. En 6 (subsidiair) gevorderd en derhalve met verrekening van (een deel van) de vordering van appellante sub 1 op geïntimeerde;
althans meer subsidiair:
geïntimeerde te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest mee te werken aan de overdracht van de vordering van geïntimeerde op appellanten sub 3 tot en met 5 aan appellante sub 1 bij notariële akte, waarbij de waarde van deze vordering zal worden gesteld op de nominale waarde ad € 242.250,-, zulks ter (gedeeltelijke) betaling van de bedragen als bedoeld onder 1., 3. en/of 6 (subsidiair) gevorderde en derhalve tot verrekening van (een deel van) de vordering van appellante sub 1 op geïntimeerde op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag, een deel van een dag voor een hele te rekenen, dat geïntimeerde in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
eventueel onder zodanige voorwaarden als door het hof in goede justitie te bepalen;
d.
primair:
te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een akte als bedoeld in artikel 3:271 lid 1 BW dan wel als bedoeld in artikel 3:28 lid 1 BW, waarbij door geïntimeerde de verklaring wordt afgegeven, strekkende tot doorhaling in openbare registers van de inschrijving van de hypotheek gevestigd op het woonhuis aan de [adres] ;
subsidiair:
appellante sub 1 aan te wijzen als vertegenwoordiger voor geïntimeerde en te bepalen dat zij namens haar bij akte als bedoeld in artikel 3:271 lid 1 BW dan wel als bedoeld in artikel 3:28 lid 1 BW de verklaring zal kunnen afgeven strekkende tot doorhaling in openbare registers van de inschrijving van de hypotheek gevestigd op het woonhuis aan de [adres] ;
meer subsidiair:
geïntimeerde te gebieden om bij akte als bedoeld in artikel 3:271 lid 1 BW dan wel als bedoeld in artikel 3:28 lid 1 BW de verklaring af te geven strekkende tot doorhaling in openbare registers van de inschrijving van de hypotheek gevestigd op het woonhuis aan de [adres] ; zulks op straffe van een aan appellanten te verbeuren dwangsom van € 10.000,- per dag;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
eventueel onder zodanige voorwaarden als door het hof in goede justitie te bepalen.
Uitsluitend voor het geval het hof het bestreden vonnis zou bekrachtigen in die zin, dat ook het hof in hoger beroep zou oordelen dat de vorderingen van appellante sub 1 als bedoeld in het petitum onder a. en b. (welke vorderingen voortvloeien uit de gepasseerde notariële akten) om welke reden dan ook niet toegewezen kunnen worden, dan verzoeken appellanten het hof om:
e.
primair:
in rechte vast te stellen dat ook de vordering ad € 242.250,- uit de hypothecaire lening die erflater en mevrouw [naam] (hierna: de eerste echtgenote van erflater) hadden op hun kleinkinderen (appellanten sub 3 tot en met 5) niet geldend, dan wel niet bestaand, dan wel fictief is, zodat de kleinkinderen ter zake noch aan de erven van erflater, noch aan geïntimeerde iets verschuldigd zijn;
althans subsidiair:
de hoogte van de vordering van appellante sub 1 op de nalatenschap van haar overleden moeder (de eerste echtgenote van erflater) in rechte vast te stellen en deze te bepalen op
€ 80.750,-, althans op € 121.125,-, zulks te verhogen met de rente ex artikel 4.13 lid 4 BW vanaf het moment van overlijden, althans met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding in eerste instantie, tot de dag van algehele betaling; en voorts geïntimeerde te veroordelen om het aldus vast te stellen bedrag aan geïntimeerde te betalen;
f. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, althans deze kosten te compenseren, aldus dat partijen hun eigen kosten dragen.
3. Geïntimeerde concludeert:
in principaal appel:
dat het hof het beroep van appellanten ongegrond zal verklaren en de vorderingen van appellanten zal afwijzen met veroordeling van appellanten in de proceskosten van eerste aanleg en de proceskosten van hoger beroep;
in incidenteel appel:
dat het hof bij arrest het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover geïntimeerde daarbij werd veroordeeld om een bedrag ad € 76.473,35 aan de echtgenoot van appellante sub 1 en appellante sub 1 tezamen te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele betaling en opnieuw rechtdoende bij arrest ook deze vorderingen van geïntimeerden in incidenteel appel betrekking hebbende op dat bedrag ad € 76.473,35 alsnog geheel zal afwijzen;
in principaal appel en incidenteel appel:
met veroordeling van appellanten in principaal appel/geïntimeerden in incidenteel appel in de proceskosten van beide instanties, althans met compensatie van deze proceskosten aldus dat ieder van partijen zijn/haar eigen kosten zal dragen.
4. Appellanten concluderen dat het het hof moge behagen om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
IN PRINCIPAAL APPEL:
a. met inachtneming van de eiswijziging als weergegeven onder nummer 23 van de memorie van antwoord in incidenteel appel: tot persistit!!
IN INCIDENTEEL APPEL:
b. de vorderingen van geïntimeerden in incidenteel appel af te wijzen, hetzij door haar niet-ontvankelijk te verklaren, hetzij door haar deze vorderingen te ontzeggen;
ZOWEL IN PRINCIPAAL ALS IN INCIDENTEEL APPEL:
c. met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

Het geschil

5. In geschil is of de vorderingen die de dochter stelt te hebben op grond van diverse rechtshandelingen die in de periode 1989 - 2002 tussen haar enerzijds en erflater en zijn eerste echtgenote anderzijds hebben plaatsgevonden, reële vorderingen zijn die als schulden van de nalatenschap van erflater moeten worden aangemerkt.
6. Het hof acht zich thans onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen en overweegt daartoe als volgt. Om over de gestelde vorderingen te kunnen oordelen, dient het hof over nadere informatie te beschikken over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en geïntimeerde. Voorts is het hof gebleken dat de nalatenschap van erflater beneficiair is aanvaard en derhalve vereffend dient te worden. Het hof wenst de visie van partijen te vernemen met betrekking tot de vraag of en zo ja, op welke rechtsgrond de gerechtelijke vereffening is geëindigd nu de vereffeningswerkzaamheden klaarblijkelijk niet zijn voltooid maar de door de rechtbank benoemde vereffenaar bij beschikking van 29 november 2012 op eigen verzoek ontslag is verleend. De rechter heeft de aldus open gevallen plaats niet opgevuld.
7. Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. Het doel is het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling. De comparitie kan ook worden benut om de mogelijkheden van mediation te bezien. Indien geen regeling tot stand komt en de zaak niet naar mediation wordt verwezen, zal de zaak in beginsel weer naar de rol worden verwezen. De comparitie zal dan verder worden benut om procedureafspraken te maken, zoals afspraken over termijnen en eventuele bewijslevering. De comparitie van partijen zal worden gehouden ten overstaan van mr. A.H.N. Stollenwerck, die tot raadsheer-commissaris zal worden benoemd. Bij zijn ontstentenis zal mr. A.N. Labohm als raadsheer-commissaris optreden.

Beslissing

Het hof:
 benoemt tot raadsheer-commissaris mr. A.H.N. Stollenwerck en bij zijn ontstentenis mr. A.N. Labohm;
 beveelt partijen, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de raadsheer-commissaris mr. A.H.N. Stollenwerck en bij zijn ontstentenis mr. A.N. Labohm in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag, en wel op
8 augustus 2017 om 14.00 uur;
 bepaalt dat uitstel van deze comparitie eenmaal zal worden verleend, indien daarom, onder opgave van verhinderdata van beide partijen,
binnen twee weken na dit arrestschriftelijk wordt verzocht;
 bepaalt dat
de dochter een kopievan het volledige procesdossier inclusief producties,
binnen twee weken na dit arrestnaar de griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-236) zal zenden;
 bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze
uiterlijk twee weken vóór de comparitieaan de griffie handel en aan de wederpartij te zenden;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en A.H.N. Stollenwerck, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.