ex artikel 3:300 lid 1 BW te bepalen dat het in deze zaak te wijzen arrest dezelfde kracht heeft als een akte ex art. 3:194 lid 1 BW, strekkende tot overdracht van de vordering van geïntimeerde op de appellanten sub 3 tot en met 5, aan appellante sub 1, waarbij de waarde van deze vordering zal worden gesteld op de nominale waarde ad € 242.250,-, zulks ter gedeeltelijke betaling van de bedragen als bedoeld onder 1., 3. en 6 (subsidiair) gevorderde en derhalve tot verrekening van (een deel van) de vordering(en) van appellante sub 1 op geïntimeerde;
althans subsidiair:
appellante sub 1 als vertegenwoordiger van geïntimeerde aanwijst en bepaalt dat zij namens geïntimeerde bij akte zal meewerken aan de overdracht van de vordering van geïntimeerde op appellanten sub 3 tot en met 5 aan appellante sub 1, waarbij de waarde van deze overgedragen vordering zal worden gesteld op de nominale waarde ad
€ 242.250,-, zulks ter gedeeltelijke betaling van de bedragen als bedoeld onder 1., 3. En 6 (subsidiair) gevorderd en derhalve met verrekening van (een deel van) de vordering van appellante sub 1 op geïntimeerde;
althans meer subsidiair:
geïntimeerde te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest mee te werken aan de overdracht van de vordering van geïntimeerde op appellanten sub 3 tot en met 5 aan appellante sub 1 bij notariële akte, waarbij de waarde van deze vordering zal worden gesteld op de nominale waarde ad € 242.250,-, zulks ter (gedeeltelijke) betaling van de bedragen als bedoeld onder 1., 3. en/of 6 (subsidiair) gevorderde en derhalve tot verrekening van (een deel van) de vordering van appellante sub 1 op geïntimeerde op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag, een deel van een dag voor een hele te rekenen, dat geïntimeerde in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
eventueel onder zodanige voorwaarden als door het hof in goede justitie te bepalen;