ECLI:NL:GHDHA:2017:1806

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
200.167.789/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksgoederenrecht en de ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen met betrekking tot een vennootschap onder firma

In deze zaak gaat het om de ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar getrouwd waren. De man is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de vrouw werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de man. De man heeft grieven geformuleerd en de vrouw heeft incidenteel appel ingesteld. De rechtbank had in een eerdere beschikking bepaald dat de ondernemingen van de man en vrouw moesten worden verkocht, waarbij de overwaarde bij helfte moest worden gedeeld. Het hof oordeelt dat de vennootschap onder firma tussen de man en vrouw vóór de peildatum van 30 september 2009 is ontbonden en dat de man de onderneming als eenmanszaak heeft voortgezet. Het hof stelt vast dat de activa en passiva van de onderneming in de wettelijke gemeenschap van goederen vallen, maar dat de verliezen die de man na de ontbinding heeft geleden voor zijn rekening komen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de vordering van de man en bekrachtigt het vonnis voor de overige onderdelen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.167.789/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/459599/ HA ZA 14-183

arrest van 25 april 2017

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de man.
advocaat: mr. A. Vijftigschild te Leidschendam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan de Rijn.

Het geding

Bij exploot van 16 maart 2015 is de man in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 17 december 2014 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
De man heeft bij memorie van grieven 10 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden tevens heeft zij incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van 1 grief.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft de man de grief bestreden.
Partijen hebben om arrest gevraagd. Alleen de man heeft zijn procesdossier gefourneerd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

Het bestreden vonnis

2. Door de rechtbank is in het bestreden vonnis als volgt beslist.
In conventie:
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 5.518,50 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van een week na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling; verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie in het incident:
wijst de vorderingen af;
In conventie, reconventie en in het incident:
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De vordering van de man

3. Door de man is gevorderd: dat het uw hof moge behagen het vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 17 december 2014 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig met verbetering van gronden, het door de man in eerste instantie als eiser gevorderde alsnog tot te wijzen.
4. In eerste aanleg heeft de man verzocht de vrouw te veroordelen om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag groot € 46.546,39 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.

De vordering van de vrouw

5. Door de vrouw is gevorderd:
Principaal appel:
dat het uw hof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans dat appel af te wijzen;
Incidenteel appel:
dat het uw hof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 17 december 2014 waarvan appel, gewezen en uitgesproken door de rechtbank Den Haag te vernietigen voor zover daartegen grieven zijn gericht door de vrouw en opnieuw rechtdoende:
I
alsnog de man in principaal appel, te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot het terstond na betekening van het in deze te wijzen arrest, althans binnen 24 uur na betekening, althans binnen een termijn door uw hof in goede justitie te bepalen, verschaffen aan de vrouw, van inzage en/of afschrift en/of uittreksel van de tot de administratie van de door man tot eind december 2012 geëxploiteerde eenmanszaken, behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waaronder in ieder geval:
- alle jaarstukken over de jaren 2009 tot en met 2013;
- de grootboeken, de kolommenbalansen en de aansluiting met de jaarstukken over de jaren 2009 tot en met 2013;
- de debiteuren-, crediteuren- en voorraadlijsten, afschrijvingsstaten, pensioenbrieven, leasecontracten, en dergelijke over de jaren 2009 tot en met 2013;
- bank- en girobescheiden over de jaren 2009 tot en met 2013;
- kasadministratie over de jaren 2009 tot en met 2013;
- kassarollen en of kladkasboeken over de jaren 2009 tot en met 2013;
- specificaties van de aangiften/aanslagen omzetbelasting en aansluitingsoverzichten tussen de aangiften en de financiële administratie over de jaren 2009 tot en met 2013;
- specificaties van de aangiften/aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2009 tot en met 2013;
al het voorgaande op verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat de man na betekening in gebreke blijft aan het in deze zaak te wijzen vonnis voldoen;

II

alsnog de man te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen een geldsom van € 50.000 althans € 32.987 althans € 13.500 althans een geldsom door uw hof in goede justitie te bepalen, uit hoofde van verdeling van de van alle tot de eenmanszaken behorende activa en passiva;
Principaal appel en incidenteel appel:
dat het uw hof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het vonnis van 17 december 2014 van de rechtbank Den Haag te vernietigen voor zover daartegen grieven zijn gericht door de vrouw en, opnieuw rechtdoende:
alsnog de man te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.

Enige relevante informatie

6. De man en de vrouw zijn in de wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd geweest. De echtscheidingsbeschikking is op 30 september 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
7. Op 30 september 2009 is de wettelijke gemeenschap ontbonden en vanaf die datum is de aanzuigende werking van de boedelmenging geëindigd. Voor de bepaling van de omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap is bepalend welke activa op voormelde datum aanwezig zijn en welke schulden de gemeenschap omvat.
8. Als de man en de vrouw op de peildatum van 30 september 2009 met elkaar een vennootschap onder firma hadden, wordt deze vennootschap in beginsel niet ontbonden door de ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen. Het vermogen van een vennootschap onder firma valt in een gebonden gemeenschap en is een afgescheiden vermogen. Het aandeel in het vennootschappelijk vermogen valt niet in de wettelijke gemeenschap van goederen maar slechts de waarde daarvan (de economische gerechtigdheid) ( Hoge Raad 15 december 1961 NJ 1962/48).
9. Het hof gaat ervan uit dat de vennootschap onder firma vóór 30 september 2009 tussen de man en de vrouw is ontbonden en dat de man de in de vennootschap onder firma geëxploiteerde onderneming in de vorm van een eenmanszaak heeft voortgezet.
10. Een eenmanszaak is geen goed dat in de wettelijke gemeenschap van goederen valt en kan als zodanig niet worden verdeeld. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen. Het ondernemingsvermogen bestaande uit activa en passiva valt in de wettelijke gemeenschap van goederen. De activa kunnen worden verdeeld. Een schuld is geen goed en kan als zodanig niet worden verdeeld. In het kader van de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap zijn in beginsel beide partijen ieder voor de helft draagplichtig met betrekking tot de schulden ook als deze verband houden met de exploitatie van een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Voor de omvang van de schulden zijn in beginsel relevant de schulden die op 30 september 2009 bestaan. Een schuld behoeft in beginsel niet te worden gewaardeerd. Uitgegaan dient te worden van de nominale verplichting. Ter zake de waarde van de in de verdeling te betrekken activa geldt als uitgangspunt het tijdstip van de feitelijke verdeling (waarderingspeildatum), tenzij partijen een ander tijdstip met elkaar zijn overeengekomen of de redelijkheid en billijkheid zich tegen dat tijdstip verzetten.

Eindbeschikking 28 maart 2011

11. In het kader van de verdeling van de voormalige wettelijke gemeenschap van goederen heeft de rechtbank in haar beschikking van 28 maart 2011 als volgt overwogen: “ Nu partijen het niet eens zijn over de waarde van de ondernemingen en de man zijn standpunt de onderneming aan hem toe te delen niet handhaaft, terwijl de vrouw toedeling aan haar kennelijk ook niet ambieert, zal de rechtbank bepalen dat de ondernemingen dienen te worden verkocht, waarbij de overwaarde bij helfte dient te worden gedeeld dan wel de resterende schulden bij helfte dienen te worden gedragen.”.
12. De rechtbank heeft derhalve de wijze van verdeling gelast en daaraan dienen partijen uitvoering te geven.

Tijdstip van de waardering van de activa en passiva

13. In rechtsoverweging 4.4 heeft de rechtbank overwogen dat er feiten en omstandigheden zijn die nopen tot vaststelling van een andere waardepeildatum dan de beëindiging van de ondernemingen. In rechtsoverweging 4.6 overweegt de rechtbank dat als peildatum voor de waardering moet worden gehanteerd 28 maart 2011. De rechtbank acht het onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vrouw ook na die datum nog mee moet dragen in de steeds verder toenemende verliezen van de ondernemingen. Uit rechtsoverweging 4.7 volgt dat de waarde van de onderneming per eind maart 2011 € 11.037 negatief is. De vrouw dient de helft van die negatieve waarde aan de man te voldoen.
14. Op blz.17 van haar memorie van antwoord tevens incidenteel appel stelt de vrouw primair dat de waarde van alle activa en passiva die op 30 september 2009 behoorden tot het vermogen van de eenmanszaken – naar het hof begrijpt – naar die datum moeten worden gewaardeerd. De waarde van de eenmanszaken bedroeg volgens de vrouw toen ruim € 100.000 (blz.18 memorie van antwoord tevens incidenteel appel). Het hof leest in het verweer van de vrouw dat zij van voormelde datum wenst uit te gaan omdat de man met uitsluiting van de vrouw de onderneming heeft voortgezet.
15. Op blz. 3 van haar memorie van antwoord tevens incidenteel appel stelt de vrouw dat alle activa en passiva die met ingang van 1 oktober 2009 tot de eenmanszaken van de man zijn gaan behoren geen deel meer uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
16. De man is van mening dat er geen feiten en omstandigheden zijn die nopen tot vaststelling van een andere waarde peildatum dan de datum van de beëindiging van de ondernemingen. Het is onjuist dat de man niet de ondernemingen te koop heeft gezet. Het adviesbureau [naam] had geconcludeerd dat de waarde van het bedrijf nul was en niet was te verkopen. Ook de vrouw had activiteiten kunnen ontplooien om tot verkoop van de ondernemingen over te gaan.
17. In randnummer 7 stelt de man dat hij tegen beter weten in besloten had om de ondernemingen weer winstgevend te maken. Met deze poging heeft hij ook het belang van de vrouw gediend.
18. Uit randnummer 10 volgt dat de man het niet redelijk vindt dat hij tot aan de verkoop aansprakelijk is voor het resultaat.
19. Het hof overweegt als volgt. De stelling van de vrouw dat de activa behorende tot de eenmanszaak per 30 september 2009 tot het privé vermogen van de man zijn gaan behoren is rechtens onjuist. Zolang de goederen niet zijn verdeeld behoren deze tot de ontbonden huwelijksgemeenschap.
20. De rechtbank heeft in haar beschikking van 28 maart 2011 een duidelijke instructie gegeven namelijk verkoop. Verdeling van de netto-opbrengst na verkoop van activa is een wijze van verdelen. Ook de vrouw had activiteiten kunnen ondernemen om tot verkoop te geraken van de activa. De man heeft gemotiveerd aangegeven dat verkoop van de activa – mede bezien de crisis – zeer moeizaam was. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat er in het onderhavige geval geen rechtens relevante feiten en omstandigheden zijn om voor de waardering van de activa af te wijken van de feitelijke verdeling en dat is in dit geval de verkoop van de activa. Het feit dat de afwikkeling – niet alleen verwijtbaar aan de man - lang heeft geduurd en de man de activiteiten gedurende enige tijd heeft voortgezet doet daaraan niet af.
21. De verliezen die de man heeft geleden na ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen komen voor zijn rekening aangezien de boedelmenging op grond van de wettelijke gemeenschap per 30 september 2009 is geëindigd. Een verlies of een gerealiseerde winst is niet een last of een vrucht van de ontbonden gemeenschap. Met andere woorden het exploitatieresultaat van de door de man voortgezette onderneming komt voor zijn rekening en risico. Als de man dit had wensen te voorkomen had hij 30 september 2009 de onderneming moeten staken en liquideren hetgeen hij niet heeft gedaan.
22. Indien de man een schuld van de gemeenschap voor meer dan de helft heeft afgelost of de rente van een gemeenschapsschuld voor meer dan de helft heeft betaald, heeft hij een regresvordering op de vrouw.
23. De stelling van de vrouw dat voor de omvang van de schuld uitgegaan moet worden van 30 september 2009 is juist en de stelling van de man dat voor de waarde van de activa moet worden uitgegaan van datum feitelijke verdeling, in dit geval dus verkoop, is ook juist. Beide partijen hebben derhalve op een onderdeel gelijk.
24. Het vonnis van 17 december 2014 van de rechtbank Den Haag kan niet in stand blijven aangezien in het kader van de verdeling niet relevant is de waarde van de ondernemingen per 28 maart 2011. Relevant is slechts de opbrengst van de activa, en de hoogte van de schuld op 30 september 2009. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeven de overige stellingen van partijen geen verdere bespreking aangezien die niet relevant zijn voor het onderhavige oordeel.

Incidenteel appel

25. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen heeft de vrouw geen enkel gerechtvaardigd belang meer met betrekking tot de financiële stukken van de door de man geëxploiteerde eenmanszaak na 30 september 2009 aangezien zij niet deelt in de door de man gerealiseerde winsten en verliezen.

Afwikkeling verdelingsbeschikking 28 maart 2011

26. Naar het oordeel van het hof doen partijen er verstandig aan om op een correcte wijze uitvoering te geven aan de beschikking van de rechtbank van 28 maart 2011. Partijen dienen slechts te inventariseren wat de activa hebben opgebracht alsmede dienen zij vast te stellen wat de omvang van de schulden is per 30 september 2009. Vervolgens kunnen partijen zelf uitrekenen of er in het kader van de verdeling over en weer nog een vordering is.

Proceskosten

27. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten zal het hof de proceskosten compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 17 december 2014 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen in conventie gewezen - met uitzondering van de proceskosten - en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af hetgeen de man in conventie heeft gevorderd;
bekrachtigt het bestreden vonnis van 17 december 2014 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen in reconventie en in het incident gewezen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten dient te voldoen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en O.I.M. Ydema, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.