Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaald dat de vrouw met ingang van 8 november 2016 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] ;
- de man bevolen met ingang van 8 november 2016 de echtelijke woning te verlaten en de man verboden deze woning verder te betreden;
- bepaald dat de minderjarigen (het hof begrijpt: de hierna te noemen minderjarige [naam kind] ) aan de vrouw wordt toevertrouwd, waarbij de vrouw krachtens artikel 812 Rv van rechtswege het recht heeft tot het aan haar doen afgeven van de minderjarige;
- de vrouw machtiging verleend het vonnis te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm.
Voorts zijn de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2. De man vordert dat het dit hof moge behagen het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
I te bepalen dat de man met ingang van 8 november 2016 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] ;
II te bevelen dat de vrouw met ingang van 8 november 2016 de echtelijke woning dient te verlaten en de vrouw te verbieden deze verder te betreden;
III te bepalen dat de minderjarige [naam kind] , geboren op 7 oktober 2010 te Rotterdam, aan de man wordt toevertrouwd;
IV te verlenen een machtiging aan de man om het vonnis te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in beide instanties.
3. De vrouw voert verweer en vordert dat dit hof, voor zover mogelijk rechtens uitvoerbaar bij voorraad:
I het bestreden vonnis in stand zal laten;
II alle verzoeken van de man integraal zal afwijzen.
4. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie in juni 2016 is beëindigd. Partijen zijn de ouders van de minderjarige [naam kind] , geboren op [in] 2010 te [plaatsnaam] , (verder: [naam kind] ) over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De vrouw is voorts moeder van de minderjarige [kind twee] , geboren [in] 2005 te [plaatsnaam] , (verder: [kind twee] ) over wie zij van rechtswege het eenhoofdig gezag uitoefent. Partijen en de beide minderjarigen hebben gedurende de relatie van partijen met elkaar samengewoond in de woning aan de [adres] , hierna: de woning. Zowel de vrouw als de man wenst toevertrouwing van [naam kind] aan haar/hem en het uitsluitend gebruik van de woning. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw hiertoe toegewezen. De man is het hier niet mee eens en heeft tegen deze beslissingen appel ingesteld.
5. Het spoedeisend belang vloeit ook in hoger beroep nog voort uit de aard van de gevraagde voorzieningen, zodat het hof over de voorliggende vorderingen zal oordelen.
6. De man stelt dat de overweging van de voorzieningenrechter dat de vrouw feitelijk meer beschikbaar is voor de kinderen dan de man, onjuist is. Hij voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan. De man is degene die de kinderen de meeste verzorging en opvoeding biedt. Uit zijn als productie X bij de appeldagvaarding overgelegde weekrooster blijkt dat de man feitelijk meer beschikbaar is voor de kinderen. Hoewel hij in de avonduren als kok werkt, is hij degene die de kinderen in de ochtend naar school brengt en op zijn vrije dagen en tijdens zijn vakanties van school haalt. De man zorgt ook voor de boodschappen en het avondeten voor de kinderen. De vrouw daarentegen werkt van maandag tot en met vrijdag en op zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur. Hierdoor kan zij de kinderen op zijn vroegst om 18.30 uur bij de buitenschoolse opvang ophalen. Bovendien meent de man dat de vrouw een alcoholprobleem heeft. Zo is het gebeurd dat de vrouw in het bijzijn van [naam kind] dronken was. De man legt daartoe een tweetal getuigenverklaringen over. Gelet op dit alles wenst de man dat [naam kind] aan hem wordt toevertrouwd.
De man stelt dat hij bij toevertrouwing van [naam kind] aan hem meer belang heeft bij het gebruik van de woning dan de vrouw. De vrouw beschikt immers over een eigen woning in [plaatsnaam] en zij heeft de man in het verleden te kennen gegeven op enig moment te willen remigreren. De man kan, anders dan de vrouw stelt, niet bij zijn moeder of zus intrekken omdat zij geen kamer voor hem beschikbaar hebben. Bovendien wil de man de opvoeding en verzorging van [naam kind] op zich nemen, waardoor hij meer woonruimte nodig zal hebben dan één enkele kamer. Voorts heeft de man een dochter uit een vorige relatie die een weekend per maand van vrijdag tot en met maandag bij hem woont. Tot slot wijst de man er op dat hij vreest dat de vrouw vanwege het door haar gevoerde financiële wanbeleid op korte termijn uit de woning zal worden ontruimd omdat zij de rekeningen, waaronder de huur van de woning, niet voldoet.
7. De vrouw voert – kort weergegeven – als volgt verweer. De vrouw was gedurende de relatie van partijen de hoofdverzorger van de kinderen, en daarin is niets veranderd. De man is op 8 november 2016 uit de woning vertrokken. Er is een omgangsregeling afgesproken, waarbij [naam kind] elke week van zondag tot dinsdagochtend bij de man verblijft. Deze regeling verloopt goed. De vrouw betwist de door de man overgelegde verklaringen van de werkgever van de man en de zogenaamde getuigen. Uit het werkschema van de man blijkt dat hij feitelijk niet de zorg over [naam kind] kan hebben. Indien [naam kind] toevertrouwd zou worden aan de man, zouden [naam kind] en [kind twee] – die al hun hele leven bij elkaar en bij de vrouw wonen – van elkaar gescheiden worden, hetgeen niet in hun belang is.
Met betrekking tot de woning merkt de vrouw op dat de man op 8 november 2016 uit de woning is vertrokken en ook niet meer op het adres [adres] staat ingeschreven. De man weigert de vrouw informatie te verstrekken over zijn huidige verblijfsadres. De vrouw vertrouwt erop dat de man [naam kind] gedurende de omgangsregeling een veilige en rustige omgeving biedt. De man zal ook zijn dochter uit een eerdere relatie op dit adres kunnen opvangen in het kader van de omgangsregeling. De vrouw is in staat de lasten van de woning te dragen; zij betaalt deze lasten sinds het vertrek van de man uit de woning. De vrouw is afkomstig uit Letland, maar dit betekent niet dat zij naar dat land zal terugkeren.
Toevertrouwing [naam kind]
8. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op de juiste gronden heeft geoordeeld dat [naam kind] aan de vrouw moet worden toevertrouwd. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is voorts niet gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, doch juist van feiten en omstandigheden die het oordeel van de voorzieningenrechter ondersteunen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
9. Partijen hebben gedurende de samenleving ieder hun aandeel in de verzorging en opvoeding van [naam kind] gehad. Met het uiteengaan van partijen komt in deze situatie en de gebruikelijke taakverdeling tussen partijen onvermijdelijk verandering. Uit het door de man overgelegde weekrooster blijkt dat hij woensdag tot en met zaterdag in de avonduren (vanaf 18.00 uur) werkt. De vrouw voert haar werkzaamheden gedurende de dag uit en is derhalve eind van de dag en avond, wanneer de kinderen thuis verzorging behoeven, beschikbaar. Het hof gaat aan de stelling van de man dat de vrouw een alcoholprobleem heeft waardoor zij niet goed voor de kinderen zou kunnen zorgen, voorbij. De vrouw heeft deze stelling betwist. Dat de vrouw niet goed voor de kinderen zou zorgen, is niet komen vast te staan. Voor een getuigenverhoor is in het kader van de onderhavige kort geding-procedure geen plaats.
10. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat in de onderhavige procedure, waarbij een ordemaatregel wordt uitgesproken, [naam kind] aan de vrouw moet worden toevertrouwd.
Uitsluitend gebruik woning
11. Uit de door de vrouw bij haar inleidende dagvaarding overgelegde huurovereenkomst blijkt dat beide partijen huurder zijn van de woning. Beide partijen hebben derhalve in beginsel evenveel recht op het (uitsluitend) gebruik van de woning en hun belangen zullen over en weer gewogen moeten worden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [naam kind] , zoals hiervoor is overwogen, aan de vrouw wordt toevertrouwd en derhalve bij haar zal verblijven. In het kader van deze belangenafweging oordeelt het hof als volgt, waarbij het belang van de beide minderjarigen ook wordt meegewogen.
12. De vrouw bewoont de woning met haar minderjarige kinderen, te weten [naam kind] en diens broer [kind twee] . Uit het dossier blijkt dat de school van de minderjarigen zich bevindt in de nabije omgeving van de woning. Hun belang brengt met zich dat zij in de voor hen vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat in het kader van de belangenafweging het belang van de vrouw, en de minderjarigen, om uitsluitend het gebruik van de woning te hebben zwaarder weegt dan het belang van de man. Het hof gaat voorbij aan de door de man geuite vrees dat de vrouw vanwege financieel wanbeleid uit de woning zal worden gezet. De vrouw heeft deze stelling van de man weersproken. Bovendien zien de door de man ter onderbouwing van zijn stelling overgelegde producties op de periode dat partijen samenwoonden.
13. Gezien het feit dat het een procedure tussen ex-echtelieden betreft, ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren.