Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 30 mei 2017
[naam] ,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid & Justitie),
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
Ter zake van door de Nederlandse rechter onherroepelijk opgelegde maatregelen van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, oplegging vrijheidsbeperkende maatregel, onttrekking aan het verkeer en ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan gratie worden verzocht en
alsnogvoor gekozen daarvan af te zien. Dat werd ingegeven door de gedachte dat gratiëring van de schadevergoedingsmaatregel ertoe zal leiden dat - anders dan bij straffen en andere maatregelen - wordt ingegrepen in de relatie tussen de veroordeelde en het slachtoffer en het slachtoffer door de gratie in zijn belangen wordt geschaad. De minister heeft dat als volgt toegelicht: "
Hierbij teken ik aan dat in het bijzonder de gezamenlijke bezwaren van de NNVR en het OM tegen het aanvankelijke voornemen om gratieverlening van de maatregel bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht (het opleggen van een schadevergoedingsverplichting aan de staat ten behoeve van het slachtoffer) mogelijk te maken, mij hebben overtuigd.
Bij gelegenheid van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel 21 345 (thans de Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29) is ervan uitgegaan dat het verlenen van gratie van deze maatregel wel mogelijk moest zijn. Niettemin geven de genoemde bezwaren aanleiding tot het innemen van een ander standpunt terzake".
zelfs niet voor wat betreft de daarbij opgelegde vervangende hechtenis, is art. 560a Sv. (het voormalige 558 lid 4 Sv.) waarnaar [appellant] ook nog verwijst en dat op de schadevergoedingsmaatregel van toepassing is, een dode letter voor deze maatregel.