ECLI:NL:GHDHA:2017:16

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
200.198.089
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv inzake schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De zaak betreft een hoger beroep van [appellante], een bedrijf gevestigd te Breda, tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag. De kantonrechter had de vordering van [appellante] tot betaling van een succesfee afgewezen en [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 586.500,-- aan [geïntimeerde], een bedrijf gevestigd te Ter Aar. [appellante] verzocht in het incident om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat zij niet over de financiële middelen beschikt om aan de veroordeling te voldoen. [geïntimeerde] heeft het verzoek bestreden en het hof heeft de zaak beoordeeld.

Het hof overweegt dat een partij met een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren, ook al is er hoger beroep ingesteld. Echter, de appelrechter kan op verzoek van een partij de tenuitvoerlegging schorsen. [appellante] heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat van de beslissing van de kantonrechter wordt afgeweken. Het hof concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerde] uitvalt, omdat de executie van het vonnis slechts een gering bedrag zal opleveren en [geïntimeerde] geen dringende behoefte heeft aan dat bedrag. Het hof wijst de incidentele vordering van [appellante] af en houdt de beslissing over de kosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.198.089/01
Rolnummer rechtbank : 4122977 CV EXPL 15-2188

arrest in het incident ex art. 351 Rv van 17 januari 2017

inzake

[bedrijf],

gevestigd te Breda,
appellante in de hoofdzaak,
verzoekster in het incident,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.W. de Jong te Den Haag,
tegen

[bedrijf],

gevestigd te Ter Aar (gemeente Nieuwkoop),
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. C.W. Wernink te Leiden.

Het geding

Bij exploot van 25 augustus 2016 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de door kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda, tussen partijen gewezen vonnissen van 3 december 2015 en 4 augustus 2016. Bij memorie van grieven, tevens houdende verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging (art. 351 Rv) (met producties) heeft [appellante] zeven grieven aangevoerd en verzocht de tenuitvoerlegging te schorsen. Bij antwoordconclusie in het incident (art. 351 Rv) heeft [geïntimeerde] het verzoek bestreden.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd in het incident.

Beoordeling van het incident in hoger beroep

1. Het gaat in dit incident om het volgende.
2. Bij het bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – vonnis heeft de kantonrechter in conventie de vordering van [appellante] tot betaling van (het restant van) de overeengekomen succesfee afgewezen. Hij overwoog daartoe dat [geïntimeerde] de aan [appellante] verschuldigde succesfee voor het begeleiden van de verkoop van [geïntimeerde] dochtervennootschap [bedrijf] reeds volledig heeft voldaan. In reconventie heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 586.500,--, vermeerderd met rente, omdat hij [appellante] ervoor aansprakelijk houdt dat [geïntimeerde] een door [bedrijf] aan [bedrijf] betaald bedrag is misgelopen.
De kantonrechter heeft overwogen dat er geen aanleiding is om, zoals [appellante] heeft gevraagd, aan de veroordeling in reconventie de uitvoerbaarheid bij voorraad te onthouden.
3. [appellante] heeft verzocht de tenuitvoerlegging van dit vonnis te schorsen, daar zij niet aan deze veroordeling kan voldoen. Zij beschikt daartoe niet over de benodigde financiële middelen, hetgeen door [geïntimeerde] is onderkend. Tenuitvoerlegging van het vonnis zal ertoe leiden dat [appellante] haar activiteiten zal moeten beëindigen, althans zij zal hierdoor zeer ernstige (reputatie)schade leiden. [geïntimeerde] heeft beslag gelegd op de bankrekening van [appellante] en het daarop aanwezige geringe werkkapitaal, op de inboedel en op een aantal rechten van intellectuele eigendom of verwante rechten (zoals het merk "[appellante] Overname Participatie" en de domeinnaam [appellante]-overname.nl). Als [geïntimeerde] overgaat tot executoriale verkoop van genoemde rechten zal [appellante] haar onderneming niet langer onder haar eigen naam kunnen voeren. Eventueel beslag op haar werkkapitaal betekent dat [appellante] niet langer haar crediteuren kan betalen. Een en ander zal er toe leiden dat de lopende opdrachten waaraan [appellante] momenteel werkt – waaronder opdrachten voor beursgenoteerde bedrijven – niet kunnen worden voortgezet. Dit zou voor [appellante], maar ook voor de betrokken cliënten en hun wederpartijen, zeer ernstige (financiële) gevolgen hebben.
Tegenover deze ernstige gevolgen voor [appellante], staat slechts een beperkt belang van [geïntimeerde]. De executoriale verkoop zal slechts een gering bedrag opleveren, en aan een dergelijk gering bedrag bestaat bij [geïntimeerde] geen dringende behoefte. [geïntimeerde] kan haar werkzaamheden klaarblijkelijk ook voortzetten zonder daadwerkelijke executie van het vonnis, aldus nog steeds [appellante].
4. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld. De wet staat evenwel in hoger beroep de appelrechter toe op vordering van een partij de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te schorsen (artikel 351 Rv).
5. [appellante] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die zich na de beslissing in eerste aanleg hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat thans wordt afgeweken van de - gemotiveerde - beslissing van de kantonrechter om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Evenmin is gebleken dat het vonnis van 4 augustus 2016 berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag. In beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Voor een uitzondering bestaat in dit geval geen aanleiding, te minder nu tegenover de door [appellante] aangevoerde omstandigheid dat zij door de door [geïntimeerde] gelegde beslagen ernstig wordt getroffen omdat zij niet beschikt over de noodzakelijke middelen, de toezegging van [geïntimeerde] staat dat zij de tenuitvoerlegging van het vonnis – zolang nog geen uitspraak is gedaan in hoger beroep – zal beperken tot een bedrag van € 50.000,--. Dit bedrag moet, aldus [geïntimeerde], door [appellante] (dan wel de praktijkvennootschappen van haar bestuurders) gelet op de gepubliceerde winst- en verliesrekeningen goed zijn op te brengen, en is door [geïntimeerde] gemakkelijk terug te betalen indien [appellante] in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld. Ook bij een belangafweging - voor zover daarvoor al ruimte zou bestaan in een geval als het onderhavige - kan reeds vanwege die omstandigheid niet worden geoordeeld dat het belang van [appellante] bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] om de door hem verkregen veroordeling, althans tot een bedrag van € 50.000,--, direct ten uitvoer te leggen.
6. Dit betekent dat de vordering zal worden afgewezen. De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Beslissing in het incident

Het hof:
- wijst de incidentele vordering af;
- houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
- verwijst de zaak naar de rol van zes weken na heden voor het nemen van een memorie van antwoord in de hoofdzaak.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, J.M. van der Klooster en C.J. Verduijn en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2017 in aanwezigheid van de griffier.