ECLI:NL:GHDHA:2017:1595

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
200.195.297/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag op basis van gewijzigde omstandigheden in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan haar toe te kennen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft zich verzet tegen dit verzoek. De ouders hebben van 2005 tot medio 2010 een affectieve relatie gehad en uit deze relatie is de minderjarige geboren. Sinds 31 oktober 2007 oefenen zij gezamenlijk gezag uit over de minderjarige. De moeder heeft echter gesteld dat de vader al jarenlang geen contact meer heeft met de minderjarige en dat er geen communicatie meer tussen de ouders plaatsvindt. Het hof heeft vastgesteld dat de vader feitelijk geen rol meer speelt in het leven van de minderjarige en dat de moeder alle beslissingen zelfstandig neemt. Het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder voortaan alleen het gezag uitoefent. De vader is niet in staat om beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige, en de spanningen tussen de ouders maken overleg over de opvoeding onmogelijk. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan de moeder toekomt. De vader heeft de mogelijkheid om stappen te ondernemen voor een omgangsregeling, maar de moeder heeft aangegeven dat dit initiatief van de vader moet komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 mei 2017
Zaaknummer : 200.195.297/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-6259
Zaaknummer rechtbank : C/10/456469
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.F. van Drenth te Gorinchem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming regio [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 13 juli 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 april 2016 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts op 17 augustus 2016 van de zijde van de moeder een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De raad heeft bij brief van 3 januari 2017 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 29 maart 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 31 oktober 2014 van de rechtbank Rotterdam (hierna: de tussenbeschikking) en naar de beschikking van 19 april 2016 van de rechtbank Rotterdam (hierna: de bestreden beschikking).
Bij de tussenbeschikking heeft de rechtbank bureau jeugdzorg [vestigingsplaats] verzocht een indicatie af te geven voor begeleide omgang tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: de minderjarige), bij [naam] . De rechtbank heeft de zaak naar de schriftelijke rolzitting familiezaken van 1 april 2015 verwezen met het verzoek aan de advocaten van partijen de rechtbank uiterlijk op die datum schriftelijk te berichten over het verloop van het traject bij [naam] en de verdere stand van zaken. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om te bepalen dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan haar toekomt afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) hebben van 2005 tot medio 2010 een affectieve relatie gehad;
- uit deze relatie is de minderjarige geboren;
- de vader heeft de minderjarige erkend;
- het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt op eensluidend verzoek van de ouders door de ouders sedert 31 oktober 2007 gezamenlijk uitgeoefend;
- de moeder heeft de [nationaliteit] nationaliteit en de vader en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit;
- de ouders en de minderjarige hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder om te bepalen dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en het eenhoofdig gezag over de minderjarige aan haar toekomt, toe te wijzen.
3. De vader verweert zich ter terechtzitting daartegen en verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. Tussen de ouders is al jarenlang geen enkele vorm van communicatie mogelijk, zelfs niet onder begeleiding van hulpverlening. Ook heeft de vader inmiddels al jarenlang geen contact met de minderjarige gehad. De moeder draagt sinds het uiteengaan van partijen feitelijk het eenhoofdig gezag over de minderjarige en de vader is op geen enkele manier bij de minderjarige betrokken, waardoor de moeder alle beslissingen ten behoeve van de minderjarige zelfstandig neemt. De vader is niet op de hoogte van het leven van de minderjarige en weet derhalve niet welke beslissingen in het belang van de minderjarige kunnen worden geacht. Van de moeder kan, gezien het turbulente verleden van de ouders, niet verwacht worden dat zij in overleg treedt met de vader omtrent beslissingen over de minderjarige. Als de moeder tijdens de relatie met de vader in overleg probeerde te treden, dan leidde dat tot lichamelijk en psychisch geweld in het bijzijn van de minderjarige. Ook na beëindiging van de relatie heeft de vader zich niet constructief opgesteld en is de verhouding tussen de ouders verder verstoord. De ernst van de situatie blijkt uit de diverse aangiftes, de strafrechtelijke veroordeling van de vader, de meldingen bij het voormalig Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en de vluchtpogingen van de moeder. Er is van de zijde van de moeder derhalve sprake van een gefundeerde angst voor de vader. De moeder wil niet in de weg staan aan de vaderrol van de vader, reden waarom de moeder hulp heeft gezocht om haar trauma te verwerken en heeft geprobeerd de situatie te normaliseren in het belang van de minderjarige. Daarnaast stelt de moeder ter terechtzitting dat zij bereid is haar medewerking te verlenen aan onderzoeken naar de relatie tussen de vader en de minderjarige, zoals een onderzoek door de raad, en staat de moeder open voor een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, maar de moeder is van mening dat dit op initiatief van de vader tot stand moet komen. Ondanks de goede wil van de moeder, is het verleden voor haar te belastend om met de vader te kunnen communiceren. Hierdoor kunnen beslissingen over de minderjarige niet in overleg worden genomen en zijn de ouders niet in staat afspraken met elkaar te maken. Het feit dat de vader allerlei beslissingen omtrent de minderjarige kan belemmeren, legt een grote druk op de minderjarige en de moeder. Zo kiest de moeder ervoor om niet op vakantie te gaan, zodat zij de toestemming van de vader niet hoeft te vragen. De moeder komt tot de conclusie dat het in het belang van de minderjarige is als de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke werkelijkheid. Volgens de moeder heeft het gezag van de vader een negatieve weerslag op de minderjarige, waardoor de moeder met het eenhoofdig gezag belast zou moeten worden.
5. De vader stelt zich ter terechtzitting op het standpunt dat de gesprekken bij [naam] over de omgang tussen de vader en de minderjarige, zoals in de tussenbeschikking van de rechtbank gelast, tot niets hebben geleid vanwege de angst van de moeder voor de vader. De vader zou graag een omgangsregeling met de minderjarige hebben, maar tot op heden is dit niet van de grond gekomen. De vader is bang dat hij de minderjarige nooit meer te zien krijgt. Het lukt de vader niet om in contact te komen met de moeder, waardoor de vader al langere tijd geen informatie meer over de minderjarige krijgt. De vader is niet op de hoogte van het leven van de minderjarige en hoe het met de minderjarige gaat. De moeder heeft in de afgelopen jaren slechts eenmaal om een handtekening van de vader gevraagd toen de minderjarige aangemeld moest worden bij een psycholoog. De vader heeft toen zijn handtekening, zoals door de moeder verzocht, gelijk gezet. De vader geeft tot slot aan bereid te zijn overal zijn medewerking voor te verlenen en zijn handtekening te zetten, zolang hij het gezag over de minderjarige behoudt.
6. Het hof overweegt als volgt. De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over de minderjarige. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of indien bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Krachtens het van overeenkomstige toepassing zijnde eerste lid van artikel 1:251a van het BW kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond van artikel 1:253n van het BW. De vader heeft de minderjarige inmiddels al jarenlang niet meer gezien en de vader vervult feitelijk geen enkele rol meer in het leven van de minderjarige. Daarnaast ontbreekt al jarenlang iedere vorm van communicatie tussen de ouders en oefent de moeder feitelijk alleen het gezag over de minderjarige uit.
8. Vervolgens doet de vraag zich voor of er, op basis van de gewijzigde omstandigheden, reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Vast is komen te staan dat er in het verleden tussen de ouders veel is voorgevallen en dat de verhoudingen tussen de ouders ernstig zijn verstoord. Er vindt al jarenlang geen enkele communicatie tussen de ouders plaats en de vader heeft de minderjarige al jarenlang niet meer gezien. Hoewel de vader zijn gezagsrecht niet misbruikt en de moeder ook niet blokkeert in de uitoefening van haar gezagsrecht, is het hof van oordeel dat de vader dermate van de minderjarige is vervreemd, dat hij niet in staat kan worden geacht beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige. De moeder is al jarenlang belast met de feitelijke verzorging en opvoeding van de minderjarige en de vader vervult in geen enkel opzicht een vaderrol voor de minderjarige. Vanwege het turbulente verleden van de ouders en de verstoorde verhoudingen tussen hen beiden, kan van de moeder op dit moment niet worden verwacht dat zij in overleg treedt met de vader omtrent beslissingen over de minderjarige. De spanningen die het eventuele contact met de vader bij de moeder oproepen, zullen zijn weerslag hebben op de minderjarige, hetgeen niet in zijn belang kan worden geacht. Dat de vader ter terechtzitting heeft aangegeven, mocht dit in de toekomst nodig zijn, overal zijn medewerking aan te verlenen en zijn toestemming voor te geven, maakt dit oordeel niet anders. Het hof komt derhalve tot de conclusie dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:253n juncto 1:251a van het BW, waardoor het in het belang van de minderjarige is dat de moeder voortaan alleen met het gezag wordt belast.
9. Het hof overweegt ten overvloede dat vorenstaande onverlet laat dat het de vader vrij staat stappen te ondernemen om (te trachten) een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige te realiseren. De moeder heeft ter terechtzitting aangegeven open te staan voor omgang tussen de vader en de minderjarige, maar de concrete invulling van de omgangsregeling van de inzet en het initiatief van de vader te laten afhangen. Het hof acht het in het belang van de minderjarige dat hij weet wie zijn vader is en dat hem op een positieve manier de mogelijkheid wordt geboden met de vader in contact te komen. Het hof geeft hiertoe zowel de vader als de moeder dringend in overweging om opnieuw na te gaan welke bijdrage ieder van hen kan leveren aan het verbeteren van de communicatie, zodat de minderjarige op termijn, met emotionele goedkeuring van de moeder, onbelast contact kan hebben met de vader.
10. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , voortaan alleen aan de moeder toekomt;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Rotterdam;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, P.B. Kamminga en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. E.T.P. Merkx als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2017.