ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
BK-16/00505
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag en belastingrente met betrekking tot pensioenaanspraak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor het jaar 2012 ongegrond heeft verklaard. De navorderingsaanslag was opgelegd naar aanleiding van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.118, met daarbij een belastingrente van € 4.441 en een revisierente van € 16.087. De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende een pensioenaanspraak had, waarvoor een voorziening was gevormd door de Holding waarvan hij directeur groot aandeelhouder was.

De Rechtbank heeft vastgesteld dat de Holding, waarin belanghebbende een belang had, vanaf 2006 bedragen voor een pensioenvoorziening op de balans had geboekt. Bij de ontbinding van de Holding op 21 december 2012 is besloten dat de opgebouwde voorzieningen ten gunste van het resultaat worden afgeboekt. De Inspecteur heeft de waarde van de pensioenaanspraak van belanghebbende vastgesteld op € 80.438, wat door belanghebbende is erkend. De Rechtbank oordeelde dat de pensioenaanspraak van belanghebbende als loon uit vroegere arbeid moest worden aangemerkt, en dat de navorderingsaanslag en de daarbij behorende beschikkingen terecht waren opgelegd.

In hoger beroep heeft belanghebbende zijn standpunt herhaald dat hij geen pensioenaanspraak had en dat de navorderingsaanslag onterecht was. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de argumenten van belanghebbende niet opgaan, vooral omdat zijn stelling niet is gebaseerd op het huidige recht maar op een mogelijk toekomstig recht. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00505

Uitspraak van 29 maart 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst kantoor Den Haag,, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 12 oktober 2016, nummer SGR 16/254, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikkingen.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 22 augustus 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen IB/PVV 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.118 (de navorderingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 4.441 aan belastingrente en € 16.087 aan revisierente in rekening gebracht (de beschikkingen belasting- en revisierente).
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 46 geheven.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake is griffierecht van € 124 geheven.
2.2.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 februari 2017. Partijen zijn verschenen. Deze zaak is gezamenlijk behandeld met het hoger beroep van [Y] kenmerk BK-16/00504. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Met inachtneming van wat de rechtbank heeft vastgesteld, gaat het Hof uit van de volgende feiten:
3.1.
Belanghebbende was directeur groot aandeelhouder (DGA) van [A] BV (de Holding). De Holding participeerde in de werkmaatschappij [B] B.V. De werkmaatschappij is medio 2012 gefailleerd.
3.2.
De Holding heeft vanaf 2006 bedragen voor een pensioenvoorziening op de balans geboekt. Op 21 december 2012 bedroeg de pensioenvoorziening € 51.546.
3.3.
De Holding had op 21 december 2012 een rekening-courantvordering op belanghebbende ten bedrage van € 269.958.
3.4.
De algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van de Holding heeft op 21 december 2012 besloten tot ontbinding van de vennootschap. Daarbij is bepaald dat de vordering van de Holding op belanghebbende ten laste van het resultaat wordt afgeboekt en dat de pensioenverplichting ten gunste van het resultaat wordt geboekt.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“9. Artikel 19b van de Wet LB bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. Ingeval op enig tijdstip:
a. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling niet langer als zodanig is aan te merken;
b. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling wordt afgekocht of vervreemd dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990, wordt;
c. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, dan wel een lichaam als bedoeld in artikel 36b, wordt prijsgegeven, behoudens voor zover de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is;
d. (…)
wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer dan wel, indien deze is overleden, van de gerechtigde tot de aanspraak. “
10. Uit het verslag van de buitengewone ava van de Holding gehouden op 21 december 2012, waarbij aanwezig waren [belanghebbende] en zijn gemachtigde, blijkt dat aldaar is besloten dat de Holding in verband met het teniet gaan van de deelneming in [B] BV per 31 december 2012 zal worden ontbonden. De opgebouwde voorzieningen (pensioen en deelnemingsvoorziening) worden ten gunste van het resultaat afgeboekt. De vordering van de Holding op [belanghebbende] wordt ten laste van het resultaat afgeboekt.
11. Niet in geschil is dat de Holding in de jaren 2006 tot en met 2011 bedragen ten behoeve van een pensioenvoorziening heeft gedoteerd. Gelet op de positie van [belanghebbende] in de Holding kan het niet anders zijn dan dat deze voorziening is getroffen teneinde voor [belanghebbende] een pensioenvoorziening te treffen. [Belanghebbende] had derhalve eind 2012 een aanspraak ingevolge een pensioenregeling op de Holding. Dat er geen formele overeenkomst of pensioenbrief is aangetroffen, maakt dit niet anders. [De Inspecteur] heeft de waarde in het economisch verkeer van de aanspraak berekend op een overdrachtswaarde van € 80.438. Namens [belanghebbende] is erkend dat dit bedrag juist is. Bij de ontbinding op 31 december 2012 is [belanghebbendes] pensioenaanspraak verrekend met zijn schuld in rekening-courant aan de Holding. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het afkopen of vervreemden van [belanghebbendes] pensioenaanspraak als bedoeld in artikel 19b, [lid 1] onder b, van de Wet LB. [De Inspecteur] heeft dan ook terecht de pensioenaanspraak van [belanghebbende] aangemerkt als loon uit vroegere arbeid in het jaar 2012.
12. De stelling van [belanghebbende] dat aan het afzien van deze aanspraken geen financiële transactie ten grondslag ligt en er geen voordeel is genoten miskent de feitelijke gang van zaken. Naast het afboeken van [belanghebbendes] pensioenaanspraak is immers ook zijn schuld aan de Holding afgeboekt. [Belanghebbende] heeft tegen de in rekening gebrachte revisie- en heffingsrente geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze bedragen overeenkomstig de wettelijke bepalingen en op juiste wijze berekend. Hetgeen voorts nog door of namens [belanghebbende] is aangevoerd behoeft verder geen bespreking.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1.
Tussen partijen is evenals voor de Rechtbank in geschil of de navorderingsaanslag en de beschikkingen revisie- en belastingrente terecht is opgelegd onderscheidenlijk zijn gegeven. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende een pensioenaanspraak had in verband waarmee een voorziening is gevormd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
5.2.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar alsmede tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen revisie- en belastingrente.
6.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
De Rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard. Het Hof maakt deze beslissing en de daartoe door de Rechtbank gebezigde gronden tot de zijne.
7.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende nog aangevoerd dat hij in een nadeliger positie wordt geplaatst dan belastingplichtigen die onder het toekomstige, fiscale pensioenregime hun in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken mogelijk kunnen afkopen (het voorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale maatregelen). Deze stelling – wat er overigens van zij – kan belanghebbende niet baten omdat zij niet is gebaseerd op huidig recht, maar op mogelijk toekomstig recht.
7.3.
Het vorenstaande leidt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.J.J. Engel, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.W.P. van Oosten. De beslissing is op 29 maart 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.