meer subsidiair: de bij de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie met een zo vroeg mogelijke datum op een zo laag mogelijk bedrag te stellen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht, althans een beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht.
4. De man stelt zich op het standpunt dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep, nu hij voor de ontvangst van de brief van het LBIO van 4 januari 2017 niet bekend was met de bestreden beschikking. Deze beschikking is niet aan de man betekend. De man is derhalve van mening dat de appeltermijn op grond van artikel 358 lid 2 Rv is gaan lopen op 4 januari 2017, zodat hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld.
5. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken. Zij is kort gezegd van mening dat de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek moet worden verklaard, nu de beroepstermijn van openbare orde is. Ook heeft de vrouw ter zitting verklaard na het wijzen van de bestreden beschikking meerdere malen telefonisch contact met de man te hebben gehad inzake de kinderalimentatie.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 806 lid 1 Rv moeten degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verzonden, binnen drie maanden na de dagtekening daarvan hoger beroep instellen. Daaronder vallen degenen die niet in de procedure zijn verschenen maar aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. Ingevolge het bepaalde in artikel 806 lid 2 Rv moet hoger beroep door andere belanghebbenden worden ingesteld binnen drie maanden na de betekening van de eindbeschikking of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden. Naar het oordeel van het hof is het verweer van de man dat hij pas omstreeks 4 januari 2017 inhoudelijk kennis heeft gekregen van de bestreden beschikking en dat hij dus tijdig in hoger beroep is gekomen, niet steekhoudend. Immers, ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het verzoekschrift in eerste aanleg door de man is ontvangen op het adres [adres] , zijnde het woonadres van een vriendin waarop hij toentertijd was ingeschreven. De man heeft dit ter zitting bevestigd. Nu aan de man een afschrift van het verzoekschrift in eerste aanleg is toegezonden en hij daarvan kennis heeft genomen, mag er van uit worden gegaan dat de griffier onverwijld ook een afschrift van de bestreden beschikking naar voornoemd adres van de man heeft gezonden. Het had daarbij op de weg van man gelegen om tijdig navraag te doen bij de rechtbank of de bestreden beschikking wel aan hem was verzonden en zo ja, of hierbij het juiste adres was gebruikt. Dit klemt temeer nu de man ter zitting heeft verklaard dat hij zich slechts om formele redenen op voornoemd adres had ingeschreven, maar daar feitelijk niet woonachtig was. Tot slot weegt het hof mee dat de man de stelling van de vrouw, inhoudende dat zij na de bestreden beschikking meerdere malen telefonisch contact met de man heeft opgenomen en daarbij met hem over de bestreden beschikking heeft gesproken, niet (gemotiveerd) heeft weersproken. Het hof gaat er dan ook van uit dat de man, als hij al niet door de (juiste) verzending van de bestreden beschikking op of rond 10 juli 2012 of kort daarna bekend is geworden met die beschikking, hij in elk geval ruimschoots voor 4 januari 2017 daarmee bekend is geworden. Het hof zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Provisionele voorziening en schorsingsverzoek
7. Het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening behoeven – nu de man in de hoofzaak niet-ontvankelijk is en deze verzoeken hetzelfde lot als in de hoofdzaak ondergaan – geen bespreking meer.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP EN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING DAN WEL HET TREFFEN VAN EEN VOORLOPIGE VOORZIENING
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep en in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, C. van Nievelt en R.G. Kok, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en is op 10 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.