ECLI:NL:GHDHA:2017:1532

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
200.199.020
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoek tot omgangsregeling tussen biologische vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met de minderjarige. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De rechtbank had de man eerder ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling, maar het hof oordeelde dat deze beschikking een tussenbeschikking was, waartegen geen hoger beroep openstond. De moeder was niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. Het hof concludeerde dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat de bestreden beschikking niet als eindbeschikking kon worden aangemerkt. Daarnaast werd de moeder veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, omdat zij tegen beter weten in hoger beroep had ingesteld. De kosten werden vastgesteld op € 894,- aan salaris advocaat voor de man. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.199.020/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 15-3466
zaaknummer rechtbank : C/10/475375
beschikking van de meervoudige kamer van 17 mei 2017
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L. van Dinter te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[juridische vader] ,
wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: [belanghebbende] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
Bij die beschikking is de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 13 september 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de moeder de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van 12 oktober 2016 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 2 november 2016 met bijlage, ingekomen op 4 november 2016;
- een faxbericht van 11 november 2016 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [A] namens de raad.
De moeder en [belanghebbende] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • uit de moeder is geboren: [naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige;
  • de minderjarige is erkend door [belanghebbende] voornoemd;
  • de moeder is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht.
4.2
De moeder verzoekt het hof – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te vernietigen op het punt dat de man ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht. Voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad. Kosten rechtens.
4.3
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.1
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de moeder in haar hoger beroep kan worden ontvangen.
5.2
De advocaat van de moeder heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd meegedeeld dat de moeder, ondanks dat de bestreden beschikking wellicht een tussenbeschikking is, alle mogelijke juridische middelen wil aangrijpen om te voorkomen dat een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen de man en de minderjarige.
5.3
De man heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking een tussenbeschikking is waartegen geen beroepsmogelijkheid open staat. Het inleidende verzoek betreft een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige. Hierop is door de rechtbank nog niet beslist.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Tegen een beschikking staat hoger beroep open indien deze als een eindbeschikking kan worden aangemerkt. Van een eindbeschikking is sprake indien in het dictum uitdrukkelijk wordt beslist omtrent enig deel van het verzochte. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige.
5.4
Het hof is van oordeel dat de ontvankelijk-verklaring van de man in zijn inleidend verzoek weliswaar een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing op een juridisch twistpunt is, en derhalve als een eindbeslissing dient te worden aangemerkt, doch dat hiermee niet uitdrukkelijk wordt beslist omtrent enig deel van het verzochte, te weten het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige. Daarom is de bestreden beschikking een tussenbeschikking. De rechtbank heeft van deze beschikking niet tussentijds hoger beroep opengesteld. Nu daarmee hoger beroep van de bestreden beschikking niet mogelijk is, zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Proceskosten
5.5
Ingevolge artikel 362 Rv in verbinding met artikel 289 Rv kan een eindbeschikking in hoger beroep tevens een veroordeling in de proceskosten inhouden. Een proceskostenveroordeling kan, indien daartoe aanleiding bestaat, op verzoek of ambtshalve worden uitgesproken. Het is aan het inzicht van de feitenrechter overgelaten of deze, in het gegeven geval, daartoe aanleiding vindt.
5.6
Het hof ziet aanleiding om de moeder in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen. Het hof overweegt daartoe als volgt. De moeder heeft tegen beter weten in hoger beroep ingesteld tegen een tussenbeschikking waartegen geen hoger beroep openstaat. Zij heeft geen juridische onderbouwing gegeven voor de reden waarom zij ontvankelijk zou zijn in het hoger beroep. Ter zitting heeft de advocaat van de moeder meegedeeld dat het de wens is van de moeder om alle haar ter beschikking staande juridische middelen aan te wenden ten einde haar ongenoegen te uiten over het feit dat er door de man pogingen worden ondernomen om een omgangsregeling met de minderjarige te bewerkstelligen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de moeder nodeloos het hoger beroep heeft ingesteld. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de man zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1. punt x tarief II in hoger beroep = € 894,-.

6.De beslissing

Het hof, in het hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt de moeder in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de vader tot op heden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, O.I.M. Ydema en I. Zetstra, bijgestaan door mr. B.L. Lok als griffier, en is op 17 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.