ECLI:NL:GHDHA:2017:1522

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
2200061617
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake jeugdstrafrecht en bezit van een stroomstootwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1999, was eerder vrijgesproken van een aantal aanklachten, maar werd wel veroordeeld tot een taakstraf voor het bezit van een stroomstootwapen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 18 mei 2017 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord. De verdachte had op 31 oktober 2016 een stroomstootwapen voorhanden gehad, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het wapen daadwerkelijk in zijn bezit had en dat de delictsomschrijving was vervuld. De verdediging voerde aan dat het wapen niet als stroomstootwapen kon worden gekwalificeerd, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 100,00, met de mogelijkheid van jeugddetentie bij niet-betaling. Het hof heeft ook rekening gehouden met de onterechte voorlopige hechtenis van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve thuissituatie en de kans op herhaling. Het hof heeft de straf gematigd en de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000616-17
Parketnummers: 09-121272-16 en 09-222427-16
Datum uitspraak: 1 juni 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 7 februari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 18 mei 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij dagvaarding met parketnummer 09-121272-16 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 09-222427-16 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren met aftrek van voorarrest, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met een bijzondere voorwaarde als weergegeven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het bij dagvaarding met parketnummer 09-121272-16 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
parketnummer 09-222427-16:
hij op of omstreeks 31 oktober 2016 te [pleegplaats] (een)wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal
worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, met dien verstande dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 35 uren subsidiair 17 dagen jeugddetentie.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09-222427-16 ten laste gelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij op 31 oktober 2016 te [pleegplaats] een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde
ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van zaklamp/stroomstootwapen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de stroomsterkte van de zaklamp blijkens het proces-verbaal van politie Den Haag, team Forensische Opsporing Wapens, Munitie en Explosieven, met nr. 2016303907, onbekend is. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de zaklamp personen niet weerloos maakt noch aan personen pijn toebrengt, zoals ook blijkt uit de camerabeelden waarbij op voorbijgangers wordt geschenen die daarop niet reageren en rustig doorlopen.
Aan de delictsomschrijving van een stroomstootwapen is derhalve niet voldaan, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met nr. PL1500-2016303907-2 (blz. 2) komt naar voren dat er een melding was binnengekomen over een gezette Marokkaanse jongen in een donker trainingspak die op de [straatnaam] te [plaats] had rondgelopen met een taser en dat deze melder het geluid had gehoord wat uit een taser kwam en dit nader omschreef als geknetter.
[Medeverdachte] was die avond, zo blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden in genoemd proces-verbaal (blz. 1), gekleed in een blauwe spijkerbroek en een zwarte jas met capuchon met bontkraag.
[medeverdachte] heeft verklaard in het proces-verbaal met nr. PL1500-2016303907-10 dat hij op de [straatnaam] aan zijn [broer] tegenkwam die samen was met [namen jongens]. Hij zag op enig moment dat één van de jongens een zaklamp liet vallen. Toen hij deze zaklamp oppakte werd “taser, taser” door de jongens geschreeuwd. Toen renden zij op hem af en liet hij de zaklamp vallen. De jongens pakten de zaklamp weer en liepen verder.
Vervolgens is door de politie op aanwijzing van een melder over de locatie van de taser een voorwerp, gelijkend op een stroomstootwapen, in de buurt aangetroffen. Uit later onderzoek door de politie is gebleken dat dit een stroomstootwapen betreft. Vervolgens is de verdachte kort hierna in de directe omgeving aangehouden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de persoon is op de camerabeelden met het zwarte trainingspak met rode strepen aan de zijkant. Het hof heeft ter zitting in hoger beroep de camerabeelden bekeken en waargenomen dat de verdachte een soort staaf uit zijn rechter broekzak haalt en vervolgens in zijn rechter hand had en dat als de andere jongen deze staaf vervolgens in zijn hand heeft, de verdachte niets meer in die hand heeft.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien acht het hof, anders dan het standpunt van de verdediging en overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 31 oktober 2016 een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad. Het hof gaat er hierbij van uit dat de jongen in het zwarte trainingspak die volgens de melder een taser (stroomstootwapen) in zijn hand had de verdachte is geweest; de verdachte moet hebben geweten dat het voorwerp een stroomstootwapen betrof, nu er hierbij volgens melder geknetter te horen was, nu dit het geluid is dat uit een stroomstootwapen komt en er bovendien ook “taser, taser” werd geroepen na het oppakken van het voorwerp. Ook het gegeven dat lichtflitsen te zien waren toen er later mee werd geschenen, zoals het hof ter zitting in hoger beroep op de camerabeelden heeft kunnen waarnemen, wijst op een stroomstootwapen.
Het verweer van de raadsman dat, nu de stroomsterkte van het gestelde stroomstootwapen onbekend is gebleven en met het voorwerp op enig moment op mensen zou zijn geschenen die vervolgens zonder reactie doorliepen, geen sprake is van een voorwerp dat personen weerloos maakt of pijn toebrengt en dat om die reden de delictsomschrijving niet is vervuld, kan evenmin slagen.
Immers, het gegeven dat het stroomstootwapen tevens de functie van een zaklamp heeft, sluit de functie van een stroomstootwapen niet uit. Voorts vereist de wet ingevolge artikel 2, lid 1 categorie II sub 5 van de Wet wapens en munitie voor strafbaarstelling geen vastgestelde (minimale) stroomsterkte.
Van een stroomstootwapen is reeds sprake, indien het - verkort weergegeven - een voorwerp betreft waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Blijkens het hiervoor door de raadsman aangehaalde proces-verbaal van bevindingen van Team forensische Opsporing Wapens, Munitie en Explosieven, dat op ambtseed is opgesteld door een materiedeskundige, is daaraan voldaan. Zonder nadere motivering door de raadsman ziet het hof niet in waarom deze conclusie onjuist zou zijn.
Ten aanzien van de camerabeelden
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep voorts op het standpunt gesteld dat de camerabeelden dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat er een onvoldoende kenbaar besluit was van de burgemeester, er ter plaatse onvoldoende melding van cameratoezicht was, het cameratoezicht geen tijdelijk karakter had en er geen sprake is van een vordering ingevolge artikel 126na van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof onderschrijft het verweer van de raadsman dat niet gebleken is van een voldoende kenbaar besluit van de burgemeester met betrekking tot het cameratoezicht in het gebied van de [straatnaam] te [plaats] op 31 oktober 2016; in zoverre is er dus sprake van een vormverzuim.
Bewijsuitsluiting als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg kan uitsluitend aan de orde komen, indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en voorts door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, kan niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang.
Een schending van dat belang levert derhalve niet een nadeel op als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dat de verdachte als gevolg van de schending ander nadeel zou hebben ondervonden of welk voorschrift of beginsel in aanzienlijke mate zou zijn geschonden, is door de raadsman niet gesteld.
Voor het doen van een vordering van gegevens ingevolge artikel 126na van het Wetboek van Strafvordering bestond geen grond, nu de gegevens reeds ter beschikking van de politie stonden.
Het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting van de camerabeelden wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft tenslotte het verweer gevoerd dat de verdachte onterecht in voorlopige hechtenis is gesteld.
Het hof overweegt dat ingevolge artikel 67a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering geen voorlopige hechtenis is toegestaan voor overtreding van artikel 26 eerste lid jo. artikel 55 eerste lid van de Wet wapens en munitie. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte ten onrechte 1 dag in verzekering is gesteld. Het hof zal dit verzuim verdisconteren in de straf.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een stroomstootwapen voorhanden gehad. Het bezit van een dergelijke voorwerp wakkert gevoelens van onveiligheid in de samenleving aan en is derhalve ongewenst.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Het hof heeft het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 15 maart 2017 in aanmerking genomen. Daaruit komt naar voren dat de thuissituatie van de verdachte over het algemeen positief is te noemen en dat hij gaat starten met een leertraject op het ROC Mondriaan; hij wil graag weer aan het werk en er zijn
momenteel geen zorgen over zijn vrijetijdsbesteding. Verder is hij sociaal vaardig en gebruikt hij meestal alternatieven voor agressief gedrag. De kans op herhaling wordt als laag ingeschat.
Het hof is in beginsel van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van € 150,- passend en geboden is. Gelet echter op de onterechte inverzekeringstelling van de verdachte voor de duur van 1 dag zal het hof een geldboete van € 100,- opleggen.
Bij het bepalen van de straf is op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de straf die bij het arrest van heden van dit hof wordt opgelegd in de zaak met parketnummer 09-025226-17 en rolnummer 22-001497-17.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h en 77l van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09-222427-16 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. Chr.A. Baardman en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 juni 2017.
Mr. Chr.A. Baardman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.